Auteur: admin

  • Van welvaartsstaat naar neoliberale dominantie naar ???

    Door Lou Keune

    De Tweede Kamer verkiezingen van 2017 kondigen zich aan. De twee regeringspartijen zijn al even bezig met wat afstand van elkaar nemen. Zij beginnen hun ‘eigen verhaal’ de presenteren, in een collegiale onderlinge verhouding, maar toch. De verkiezingen ingaan zonder een eigen identiteit maakt je zeer kwetsbaar. Daar komt bij dat de steeds weer oplopende spanningen in de samenleving, over een grote veelheid van kwesties, flink beginnen te tellen. Er is grote ongerustheid over hoe het verder moet met de verzorgingsstaat, de internationale migratie, de sociale zekerheid, het klimaat, de internationale en binnenlandse veiligheid, om maar enkele voorbeelden te noemen. Waar willen de partijen heen? Verkiezingen winnen met wat rozen en tomaten, mooie verhalen en debattrucs, dat zit er niet meer in. Mensen willen weten waar de partijen voor staan, hoe ziet de toekomst eruit, hoe die te bereiken?

    lou keuneEen van de onderwerpen waarover gesproken gaat en moet worden is dat van de sociaaleconomische orde. Mensen hebben begrepen dat de manier waarop de samenleving nu is ingericht, op zijn zachtst gezegd niet ideaal is. Lang is de overtuiging breed gedragen, zeker sinds het vallen van ‘De Muur’, dat allerlei sociaaleconomische beleidslijnen tot de normaliteit behoren. Is er hoge werkloosheid? Dan moeten de arbeidskosten omlaag want wij moeten onze internationale concurrentiekracht versterken. Dus moet er geflexibiliseerd worden, moeten lonen en uitkeringen ‘bevroren’ worden, worden allerlei arrangementen van de verzorgingsstaat en sociale zekerheid ingekrompen, moeten onderwijs en gezondheidszorg onder het regime van de markt komen, en zo meer. En dat alles onder de paraplu van bezuinigingen en dereguleren.

    Griekenland

    Moet Griekenland uit de penarie geholpen worden? Dan zal ook daar moeten worden bezuinigd en gedereguleerd, zal de overheid flink kleiner moeten worden, worden public goods als havens en eilanden in de uitverkoop gedaan, de lonen, uitkeringen en pensioenen verlaagd, wordt de pensioenleeftijd verhoogd en zelfs de regering zo niet de hele bevolking onder curatele geplaatst. En dat vanuit een frame van Grieken die te lui zijn om te werken, bovendien corrupt en graag het handje ophouden. Ik wil niet beweren dat er geen problemen zijn in Griekenland. Maar het huidige beleid van de Europese Unie, de Europese Centrale Bank, en het Internationale Monetaire Fonds verruimt en verdiept de problemen, met grote gevolgen voor de levensstandaard van de meeste Grieken.

    Ook in deze kwestie blijven de rijken en vermogenden buiten schot ondanks diverse voorstellen van de Griekse regering om eerst daar maar eens aan te beginnen. Bijvoorbeeld met het aanpakken van de corruptie, de belastingontduiking en de kapitaalvlucht. Maar ja, dat past niet binnen het frame van het neoliberale denken, de rijken zijn broodnodig voor een betere toekomst van het land. Rijken moet je juist binnenlaten en aanhalen, het zijn zij, aldus dat vertoog, die investeren, en zonder investeerders lukt het niet. Zij beschikken over de vereiste propensity to invest, om maar eens het jargon te citeren. Loontrekkers en uitkeringsontvangers lijden aan een te hoge propensity to consume. Tja, zo ken ik er nog wel een paar.

    Beperkingen en tegenstrijdigheden

    De beperkingen en tegenstrijdigheden van dat soort opvattingen en beleid krijgen steeds meer aandacht. Neem die kwestie van bezuinigen en flexibiliseren. Die gedachte gaat er vanuit dat om internationaal te kunnen concurreren de productie goedkoper moet. Tegelijkertijd maken de pleitbezorgers van dit beleid zich zorgen om het consumentenvertrouwen. Want ja, als dat te laag is gaan mensen niet meer kopen. Maar hoe kun je mensen zover krijgen om meer te gaan kopen als je hen tegelijkertijd de middelen ontneemt? En neem dat punt van het internationale concurrentievermogen, dat is ook zo’n raar verhaal. Want is dat niet alleen maar een beleid van gaten met gaten vullen? Immers, hoe groter de concurrentiekracht van Nederland, des te meer export; maar dat moet dan toch ten koste gaan van de export van een ander land? Dus gaan ook dat land en vele andere op de toer van de internationale concurrentiekracht. En dan al die financiële ballonnen die steeds weer worden opgeblazen.

    De crisis van 2008 is nog lang niet uitgewerkt en opnieuw ziet de De Nederlandse Bank zich genoodzaakt te waarschuwen dat de beurskoersen niet meer de reële waarde van bedrijven representeren. De prijzen van huizen stijgen weer. De groei van de financiële sector gaat alsmaar door, nauwelijks gemitigeerd door beperkende maatregelen, alsof Joris Luijendijk, om maar iemand te noemen, niet luid en duidelijk de noodklok heeft geluid.

    Boemerangs

    Dergelijk beleid komt steeds meer onder druk te staan. Niet alleen vanwege zijn tegenstrijdigheden, ook omdat de onvrede daarover toeneemt. Het neoliberale beleid dat sinds de jaren tachtig domineert in veel landen, zo niet wereldwijd, veroorzaakt zijn eigen boemerangs. Neem het milieu. Aan het neoliberale beleid is inherent dat gemikt wordt op economische groei gemeten met de indicator bbp. Ik ga hier niet nogmaals in op alle tekorten die kleven aan deze indicator, zie daarvoor mijn eerdere column. Ik wil er slechts op wijzen dat het een verdere ontwikkeling in de richting van ecocide impliceert. Dat wil eigenlijk zeggen dat de veronderstelling onder dat groeibeleid dat wij het allemaal beter krijgen niet klopt, integendeel.

    Neem ook het voortdurend mikken op versterking van de positie van de rijken en vermogenden, daaraan is een groeiende ongelijkheid op gebieden als levenskansen, inkomens en vermogens inherent. Uit een dezer dagen verschenen rapport van Oxfam Novib blijkt ‘dat de 62 rijkste mensen evenveel bezitten als de armste 3,5 miljard mensen op aarde. In 2010 hadden 388 rijken nog evenveel in handen als de armste helft van de wereldbevolking’. Dat roept toch onvrede en verzet op? Of zou het nu voor de eerste keer in de menselijke geschiedenis kunnen gebeuren dat mensen dit alles maar accepteren, er zich bij neerleggen? De werkelijkheid is anders, steeds meer boemerangs manifesteren zich, bijvoorbeeld in populisme, in extremisme, in racisme, in wantrouwen in ‘de politiek’, en ook in migratie en in verzet.

    TINA of TATA

    De op dit moment dominante sociaaleconomische orde, het neoliberalisme, verliest langzaam maar zeker zijn almachtigheid. Was het gedurende decennia, sinds de jaren tachtig, nog zo dat zij breed werd gedragen door geloof en vertrouwen, ‘zo werkt het nu eenmaal’, nu slaat de twijfel toe, wereldwijd. En stelt men zich de vraag ‘kan dat niet anders?’

    Natuurlijk kan het anders. Samenlevingen kunnen zich op andere manieren ontwikkelen dan op een gegeven moment actueel is. Het neoliberalisme is ook maar een specifieke vorm van inrichting van de samenleving, is historisch in de zin van onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden bovengekomen. Die vorm, die orde komt voort uit o.a. de beperkingen en tegenstrijdigheden van het model dat daarvóór sinds de Tweede Wereldoorlog wereldwijd dominant was. Dat was dat van de welvaartsstaat.

    Ik wil een volgende keer op dat model ingaan, inclusief zijn resultaten en tekortkomingen. Het leidde tot neoliberalisme, het model waarvan Margaret Thatcher zei: ‘There Is No Alternative’, ‘TINA’ dus. Wat zij niet inzag is dat ook dat model ‘maar’ historisch is, van tijdelijke aard. Het loopt vast in zijn eigen beperkingen en tegenstrijdigheden. En de alternatieven, door Susan George samengevat onder de afkorting ‘TATA’ (‘There Are Thousands of Alternatives’) manifesteren zich steeds duidelijker. Ook daarop kom ik terug.

    Lou Keune

    Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Column: Nergens voor nodig

    Door: Lou Keune

    Met de feestdagen moest ik weer aan haar denken. Ivania Brooks Torres stierf in 2006, 33 jaar jong. Zij liet vijf kinderen achter waaronder een adoptief kind. Doodsoorzaak? Zij stierf aan armoede en aan ons onvermogen om dusdanige voorzieningen te treffen dat zoiets als haar is overkomen niet meer zal gebeuren.
    Ik heb Ivania nooit persoonlijk ontmoet. Wel haar kinderen en ouders, en ook anderen uit haar omgeving, met wie ik lange gesprekken heb gevoerd. Dat was in 2012. Fotograaf Piet den Blanken heeft haar wel goed gekend. Over haar heeft hij een tentoonstelling gemaakt die in veel plaatsen in Nederland en België bezoekers trok. Wij besloten over haar een boek te maken.

    ivania

    Ivania vóór en na uitbraak AIDS

    Prostitutie

    Ivania heeft heel haar leven, zeker sinds zij op 15-jarige leeftijd zwanger werd, gezocht naar mogelijkheden om te overleven. Zij woonde met haar moeder en haar stiefvader in Managua, in een achterstandswijk: veel armoede en alles wat daar mee samenhangt, geweld, tienerzwangerschappen, werkloosheid. Zij was slim en zeer energiek. Maar door een op zich niet eens zo’n grote beperking aan haar ogen, en daarnaast door een maatschappelijke omgeving waarbinnen het neoliberalisme met al haar interventies in het dagelijks leven zijn gang kon gaan, kon zij moeilijk werk vinden. Van alles heeft zij ondernomen, als naaiwerk en een winkeltje aan huis. Dat mislukte steeds weer, mede ook door haar slechte ogen. Geld om een aangepaste bril te kopen was er niet. Zij kreeg er wel eens een cadeau. Maar ja, in een huisje van zo’n 25 m2 met 5 kinderen brak gemakkelijk haar bril. Haar bleef geen andere uitweg dan de prostitutie. Zij walgde van dat werk. Zoals zij meerdere malen heeft gezegd en geschreven, kon zij niet anders, er moest eten zijn voor haar kinderen, die gingen voor alles. Zoals zoveel prostituees raakte zij besmet met AIDS.

    Kinderarbeid

    Toen zij stierf was haar oudste kind, Dorlan, 16 jaar. De vijf kinderen moesten vanaf toen voor zich zelf zorgen, voorzieningen waren er niet, de grootouders woonden ergens anders en waren ook heel arm. Dat werken waren de kinderen al gewend tijdens Ivania’s ziekte. Dorlan verzorgde gedurende de laatste maanden zijn moeder, wijkverpleging of iets wat daarop lijkt, was er niet, behalve overigens enkele buurvrouwen die meehielpen. Voor zijn zorgtaak thuis moest hij zijn werk op een metaalbedrijfje laten zitten. Oudste dochter Bielka, net zo slim als haar moeder, verdiende bij met huiswerkbegeleiding voor better-to-do kinderen. Op Ivania’s sterfdag werkte het derde kind, Pedro, 12 jaar oud, bij een aannemer buiten Managua, hij sliep op zijn werk, in een vrachtwagen. De twee andere kinderen, Margina en Samantha, waren nog te klein om geld te verdienen.

    Migratie

    De armoede zette zich voort in de kinderen. Ook bij hen kwamen al vroeg zwangerschappen. Werk is moeilijk te vinden in Nicaragua, zeker bij zo’n hoge jeugdwerkloosheid. Niet voor niets overweegt Pedro om zijn vriendin en twee kinderen tijdelijk te verlaten om te gaan werken in een ander land. Arbeidsmigratie dus, en dan uiteraard illegaal. Wat moet je anders? Overigens waren op het moment dat ik de kinderen van Ivania bezocht de sociale omstandigheden iets verbeterd. Mede dankzij geld uit Chávez’ Venezuela was er toen, in 2012, in de wijk een gezondheidspost waar jonge moeders terecht konden, en was er ook meer geld voor het onderwijs zodat Margina en Samantha zonder veel extra geldproblemen naar school konden. Inmiddels is Chávez overleden en Venezuela in grote financiële problemen, dus einde aan Chávez’ goedgeefsheid.

    Oorzaken

    Had dat niet anders gekund? Had Ivania geen ander leven kunnen krijgen? Ik denk van wel, het had eigenlijk geen groot probleem moeten zijn om haar en haar kinderen bestaanszekerheid te garanderen en verschrikkelijke keuzes als prostitutie en kinderarbeid te vermijden. Er is een al decennia oud debat over de oorzaken van de armoede in de wereld. Dat debat gaat heel wat kanten uit. Een daarvan heeft te maken met de dichotomie exogeen dan wel endogeen. Komt die armoede door oorzaken van buiten of van binnen. Ik herinner mij nog de visie van onder meer Bert Hoselitz, al heel wat decennia geleden, die het zocht in de verkeerde patroonvariabelen van veel mensen in ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld gebrekkige ondernemingszin. David McClelland had in de jaren zestig ook zo’n toen populaire theorie. Volgens hem waren veel mensen in ontwikkelingslanden te weinig achievement oriented, prestatiegericht, dus moesten mensen daarop getraind worden. Terecht werd in die tijd door André Gunder Frank erop gewezen dat juist in die landen mensen heel veel ondernamen, bijvoorbeeld migratie en opstanden, was dat dan geen ondernemingszin? Kijk ook naar mensen als Ivania en haar kinderen die alles ondernamen en ondernemen om te kunnen bestaan. In de wat oudere literatuur worden veel oorzaken van armoede gezocht in het kolonialisme. Zie o.a. boeken van Eduardo Galeano, Pandit Nehroe, Jomo Kenyatta, en Walter Rodney (How Europe Underdeveloped Africa) waarin de nefaste invloeden van het kolonialisme werden aangetoond. Wij hebben de neiging om bij de beoordeling van allerlei ontwikkelingen in ontwikkelingslanden die periodes te vergeten. Behalve dan wanneer wij weer eens met de neus op de feiten worden gedrukt. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de huidige stromen van vluchtelingen uit het Midden-Oosten, dan blijkt dat nog steeds de door Europese grootmachten vele jaren geleden kunstmatig getrokken landsgrenzen van grote invloed zijn op de ontwikkeling van failed nations aldaar. Op allerlei manieren zijn wij, Nederlanders, Europeanen, historisch gezien betrokken bij allerlei ontwikkelingen in de andere werelddelen. Dat zet zich nog steeds voort, bijvoorbeeld bij in het kader van ‘structurele aanpassingsprogramma’s’, aan ontwikkelingslanden opgelegde neoliberale beleidsmaatregelen als privatisering en vrijhandel. De nefaste gevolgen daarvan worden nu zelfs door aanstichters van dat beleid, het IMF en de Wereldbank, erkend.

    Mythe van de ontwikkelingshulp

    In dit verband is het relevant te wijzen op de mythe alsof ‘wij’ die landen helpen door de ontwikkelingshulp. Uiteraard zijn er van veel ontwikkelingsprojecten en programma’s positieve resultaten te noemen, als daar zijn de snelle verbetering van de gezondheid (zie bijvoorbeeld de spectaculaire daling van de kindersterfte) en het onderwijs (de enorme stijging van de graad van alfabetisme). Komt dat vooral door de internationale ontwikkelingshulp dan dat het vooral gevolg is van lokaal overheidsbeleid: veel van deze positieve ontwikkelingen vereisen nu eenmaal relatief weinig investeringen. Trouwens, is er nu echt sprake van overdrachten (al dan niet in de vorm van schenkingen, leningen en investeringen) aan ontwikkelingslanden? Al sinds jaar en dag bepleit ik oog te hebben voor wat ik de omgekeerde ontwikkelingshulp noem. Ter illustratie van dat fenomeen de volgende van Eurodad afkomstige grafiek. Die doorbreekt de illusie alsof wij netto gezien bijdragen. Interessant is ook in dit verband dat Nederland een van de populairste safe tax havens is geworden. Dat biedt vermogenden en internationale ondernemingen de mogelijkheid om maximaal belasting te ‘ontwijken’ zoals dat eufemistisch heet. Volgens Oxfam Novib verliezen ontwikkelingslanden door belastingontwijking via Nederland zo’n €460 miljoen per jaar. Zo verliest Nicaragua als gevolg van wat in de Eurodad grafiek illicit capital flight wordt genoemd (het grootste deel daarvan wordt veroorzaakt door prijsmanipulaties van internationale ondernemingen) jaarlijks ruim $300 per hoofd van de bevolking per jaar, en dat bij een per capita inkomen van iets meer dan $1.500. Stel je voor als dat geld binnen Nicaragua was gebleven, dan was de kans groter dat Ivania betere huisvesting had gehad, en een fatsoenlijke bril.

    ontwikkelingshulp-chart

    Interne oorzaken

    Dat wil uiteraard niet zeggen dat armoede alleen maar door externe oorzaken te verklaren is. Nicaragua is een voorbeeld van een land waar de binnenlandse verhoudingen lange tijd en nog steeds grote beperkingen opleggen aan de bevolking. Zie bijvoorbeeld de gevolgen van de dominantie van de Somoza kliek waaraan de Sandinisten in de jaren zeventig en tachtig een einde maakten. Zie ook, om een ander voorbeeld te noemen dat ook van belang is bij de vele tienerzwangerschappen, de streng conservatieve opvattingen over en praktijken van geboortebeperking opgelegd door het huidige Nicaraguaanse regime en de aardsbehoudende katholieke kerk.

    Vervlechting

    Met deze en andere voorbeelden wil ik maar zeggen dat wij, Nederlanders, Europeanen, op allerlei manieren betrokken zijn bij de armoede in ontwikkelingslanden. Dat geldt eens te meer nu je nauwelijks nog van nationale economieën kunt spreken. Als gevolg van de sinds de jaren zestig enorm versnelde mondialisering van de wereldeconomie is ons bestaan economisch, en ook politiek en cultureel op velerlei wijzen vervlochten met dat van mensen elders in de wereld. Mensen als Ivania en haar kinderen en kleinkinderen zijn onze medeburgers. Maar dan wel met de aantekening dat de Nederlandse bevolking mondiaal gezien behoort tot de rijkste klasse, met onze inkomens zijn wij onderdeel van de rijkste twintig procent van de wereldbevolking, net als overigens de rijken van veel ontwikkelingslanden. Ivania en haar familie en buren zijn onderdeel van de mondiale onderklasse. Alleen al daarom maar ook om vele andere redenen dragen wij medeverantwoordelijkheid voor het gebrek aan bestaanszekerheid van de Ivania’s in deze wereld. Tot die andere redenen behoort onder meer dat wij ons nog veel te weinig bekommeren om de noodzaak van structurele veranderingen en verbeteringen in de wereldeconomie. Neem het voorbeeld van de illicit capital flight, hoe lang wordt er al niet door diverse sociale bewegingen, ook in Nederland, bepleit iets te doen aan het probleem van de tax havens. Daar komt eindelijk een beetje schot in, binnen de OECD liggen er nu diverse voorstellen.

    Voorzieningen van bestaanszekerheid

    Daar komt nog iets bij. Dat is dat het eigenlijk nergens voor nodig is dat de Ivania’s van tegenwoordig dergelijke verdrietige keuzes moeten maken. De wereld heeft intussen veel ervaringen met het treffen van voorzieningen van bestaanszekerheid. Zie bijvoorbeeld de sociale zekerheid in Nederland. Daar is natuurlijk van alles op aan te merken, zeker sinds al die neoliberale bezuinigingen van de laatste decennia. Maar in de grond is bestaanszekerheid verzekerd. Dergelijke en ook andere regelingen kennen ook vele andere landen. Het hoeft zeker in technische zin geen groot probleem te zijn om iets dergelijks wereldwijd te organiseren. Daarvoor circuleren diverse ideeën en voorstellen. Tot de bekendste daarvan behoren voorstellen voor stelsels van basisinkomens. Een ander bekend voorstel is ontwikkeld door de International Labour Organisation – ILO dat voorziet in het opbouwen van vangnetten in ontwikkelingslanden. UNICEF bepleit al vele het opzetten van vangnetten voor ‘moeder en kind’. Ook daarmee zijn ervaringen opgedaan. Kortom, wat let ons? Veel argumenten tegen dergelijke voorstellen hebben te maken met nog steeds bestaande vooroordelen en opvattingen als die van Hoselitz en McCleland. Die gaan dan dikwijls vergezeld van achterhaalde opvattingen over natiestaten. Mensen als Ivania en kinderen behoren dan tot de anderen, andere samenlevingen, andere natiestaten. Wij plaatsen hen zo buiten ons. Ja, zij behoren inderdaad tot de anderen, maar dan als behorende tot onze eigen onderklassen.

    Wat kost het?

    Andere bezwaren hebben te maken met de aloude vraag: wat kost het? Mij lijkt dat best mee te vallen. Ik heb wat zitten rekenen. De Wereldbank heeft in een zeer recent rapport berekend dat als je de maatstaf van $1,90 per persoon per dag ziet als de grens van extreme armoede, dat dan zo’n 900 miljoen mensen het moeten doen met bestaansmiddelen beneden die grens. Nu vind ik deze maatstaf erg aan de lage kant. Want het leven in deze moderne samenleving, en dat geldt ook voor de meeste mensen in ontwikkelingslanden, vereist onder meer dat je toegang hebt tot de digitale wereld. Dat is een basisbehoefte geworden waar je moeilijk omheen kunt. Ook de kinderen van Ivania hebben Wifi en PC nodig. Dat wordt niet meegerekend in deze maatstaf van $1,90. Toch gebruik ik ze maar. Stel dat deze ‘extreem’ armen aanvullende inkomens en voorzieningen nodig hebben ter waarde van een derde van dat bedrag om op of boven de grens van $1,90 uit te komen. Dan kost dat wereldwijd op jaarbasis, ongeveer $210 miljard. Dat is ongeveer 0,4 % van het inkomen van de rijkste landen, ook van Nederland. Dat hoeft toch geen probleem te zijn? Wat minder groei van onze (toch al) overconsumptie en een kleine belastingverhoging, en het probleem is in principe geregeld. En daar krijg je dan ook wat voor, de drang naar kinderarbeid, prostitutie en migratie wordt stukken minder. Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Nieuw: Zilveren Lunar 2016 kilomunten bij Hollandgold

    lunar20161kilozilverenmuntDe Perth Mint brengt ook volgend jaar weer nieuwe zilveren kilomunten uit. Ook voor de ‘Lunar’ serie kiest het munthuis ieder jaar een ander thema en voor 2016 is dat de aap geworden. Deze munten worden in een beperkte oplage geproduceerd en u kunt ze nu al kopen bij Hollandgold. We hebben deze munten ruim op voorraad en momenteel zijn het ook nog eens de goedkoopste kilo munten in hun assortiment!

    De zilveren kilomunten van de Perth Mint zijn niet alleen interessante vanwege de scherpe prijs (omgerekend vergelijkbaar met de 1 troy ounce munten), maar ook vanwege de verzamelwaarde die in de loop der tijd kan ontstaan. Een grote reeks van verschillende kilomunten en oudere exemplaren worden doorgaans tegen een hogere premie aangeboden in de markt.

    hollandgold-logo

    Goud en zilver kopen doe je bij Hollandgold

  • Nieuw bij Hollandgold: Gekleurde zilveren munten

    Hollandgold heeft weer nieuwe producten aan haar assortiment toegevoegd, waaronder een speciale vergulde versie van de zilveren Maple Leaf. Deze munt is in een zeer gelimiteerde oplage van 5.000 stuks geproduceerd en is bijzonder door het 24 karaat gouden esdoornblad. We leveren deze munt in een stevige plastic capsule.

    Daarnaast hebben we ook twee bijzondere varianten van de Somalische olifant munten in ons assortiment opgenomen. Deze munten worden in Duitsland geslagen door de BH Mayer’s Mint en bevatten een troy ounce aan zuiver zilver. Leuk om cadeau te geven!

    Klik hier om goud te kopen bij Hollandgold!

    gekleurde_somalia_elephant

  • Goudstandaard.com is vernieuwd!

    Goudstandaard heeft sinds kort een nieuwe website en wij nodigen u van harte uit deze te bezoeken. Vooral aan het design is veel aandacht gegeven. Ook is de website nu via een smartphone of tablet beter te bekijken. Mocht u opmerkingen/suggesties hebben, wij horen dit graag van u! We zijn bereikbaar op 088-4688488, maar u kunt ook een mail sturen naar [email protected].

    goudstandaard-nieuwe-site

    Bezoek de nieuwe site van Goudstandaard

     

  • Het bbp: “Van voren af aan beginnen”

    Door: Lou Keune

    Het was ergens in de jaren zeventig van de vorige eeuw. In de aula van onze universiteit vond een levendige discussie plaats over het karakter van de dominante vormen en paradigmata van de wetenschapsbeoefening. De spanningen spatten er vanaf. Het was vooral een confrontatie tussen gevestigde wetenschappelijke opvattingen en praktijken versus hooggespannen verwachtingen over de maatschappelijke mogelijkheden en taken van de wetenschap. Een van de topics in de discussie was de zogenaamde waardenvrijheid van de wetenschapsbeoefening. Dat mede naar aanleiding van toen onder studenten en sommige docenten populaire boeken als Simone de Bouvoirs ‘De Mandarijnen’ en Noam Chomsky’s ‘De macht van Amerika en de Nieuwe Mandarijnen’. Die lieten zien hoe intellectuelen terecht kunnen komen in een beroepspraktijk ten dienste van de heersende machten. Chomsky bijvoorbeeld beschreef hoe antropologen en andere sociaalwetenschappelijke onderzoekers werden ingezet in de oorlog in Vietnam, ten dienst van het Amerikaanse leger.

    Wetenschap instrument in de koude oorlog

    Dat boek herinnerde mij aan mijn eigen ervaringen met het VS programma Operación Simpatico, begin jaren zestig in Colombia. Mijn Colombiaanse collega en ik kregen het aanbod van Amerikaanse onderzoekers om onze omvangrijke en gedetailleerde dataverzameling over duizenden lokale leiders en gemeenschappen en hun ontwikkelingsinspanningen te laten verwerken door de toen meest geavanceerde machines van verwerking, voorlopers van de hedendaagse computers. En dat zonder enige verplichting. Onze Amerikaanse collega’s vertelden daarbij van hun inspanningen en ervaringen opgedaan in Zuidoost Azië. Dat zette ons aan het denken, wat is hier gaande? De ‘koude oorlog’ werd immers op veel terreinen gevoerd, ook op die van de wetenschap en haar beroepspraktijken. Om een lang verhaal kort te maken: wij maakten de zaak aanhangig bij de Vereniging van Sociologen van Colombia. Haar onderzoek en dat van collega associaties in andere Latijns-Amerikaanse landen openbaarde het bestaan van Operación Simpático.

    lou keuneDat VS-programma had ten doel informatie te krijgen over lokale leiderschapspatronen tot op het niveau van namen van plaatsen en personen, met als doel campagnes van bestrijding van communistisch geachte personen en bewegingen te vergemakkelijken, de zogenoemde counter-insurgency. Sociale wetenschap dus als oorlogsinstrument. In genoemd boek van Chomsky wordt ook dit programma besproken. Het boek laat zien in welke vaarwateren je terecht kunt komen, dikwijls met de beste bedoelingen. Ik wil niet zeggen dat het werken met indicatoren als het bbp vergelijkbaar is met het werken voor de CIA. Het gaat mij om het algemene punt: wat is jouw beroepspraktijk, werk je met opvattingen en methoden die maatschappelijk gezien ons allen vooruit helpen of dieper het moeras in? Of, dat kan natuurlijk ook, doet het er niet toe wat je doet, behalve misschien verspilling van energie?

    “Dan kan ik van voren af aan beginnen”

    Terug naar Tilburg, naar de aula. Het was een met emoties geladen en tegelijkertijd diepgaande discussie. Het ging dan ook ergens over, vrijblijvendheid leek uitgebannen. Na afloop stond ik na te praten met een van mijn collega’s. Beiden waren wij zeer te spreken over de confrontaties die hadden plaatsgevonden, wij vonden die ondanks alle emoties hoogstaand en zeer relevant. Wij stonden ieder op eigen wijze en eigen plek in dat strijdperk. Mijn collega zei toen, en dat is mij bijgebleven: “Lou, wat jullie willen betekent dat ik helemaal van voren af aan moet beginnen.” Daarmee gaf hij blijk van een voor intellectuelen dikwijls groot probleem. Je hebt een bepaalde wetenschappelijk houding en inzichten opgebouwd en daarmee ook een bepaalde beroepspraktijk waarmee je vooraanstaand hoogleraar bent geworden. En dan word je geconfronteerd met vragen en eisen die een heel andere kant uitgaan. En ja, geef daar maar eens aan toe. Je zou het misschien kunnen vergelijken met de metanoia (omkering) van Saulus in Paulus, een kleine 2000 jaar geleden, tijdens zijn reis naar Damascus. Althans, zo zou je dat kunnen ervaren.

    Ik moet daaraan nogal eens denken, de laatste tijd, als het gaat om de kwestie van het nut of onnut, of de zin of onzin van het gebruik van de in beleids- en economenkringen zeer populaire indicator bruto binnenlands product: bbp. Zoals eerder beschreven kleven aan deze maatstaf van economische ontwikkeling veel tekortkomingen. Met het bbp wordt gepretendeerd inzicht te geven in de totale toegevoegde waarde gedurende één jaar, bijvoorbeeld van Nederland. Maar doet het dat ook? Toegevoegde waarden waar geen geld aan te pas komt tellen niet mee. Huishoudelijke arbeid bijvoorbeeld. Met heel veel onttrokken waarden als milieuschades wordt geen rekening gehouden. Bovendien worden soms transacties als toegevoegde waarden meegeteld die eigenlijk verloren waarden impliceren. Bijvoorbeeld gezondheidsuitgaven ten dienste van mensen ziek geworden door het door het verkeer veroorzaakte fijnstof. De gebruikers van het bbp pretenderen met deze indicator ook de economische groei te meten. Ik denk dat hier sprake is van een vergissing. Het zou wel eens kunnen zijn dat als je alles meetelt, de laatste drie decennia sprake is geweest van krimp in plaats van groei, of op zijn minst van stagnatie.

    So what?

    Nu kun je zeggen, wat doet het er toe, er worden wel meer statistieken gebruikt die niet helemaal kloppen. Maar in dit geval gaat het om een heel ernstige zaak. Want aan dat bbp denken en meten is ook een beleid gekoppeld van economische groei, bbp groei dus. Groei moet! En daarmee worden ook allerlei andere eisen en verwachtingen aan de samenleving gesteld. Bedrijven moeten groeien, en daarvoor hun winsten maximaliseren. Het consumentenvertrouwen moet omhoog want er moet verkocht worden. En zo meer. Dit groei-fetisjisme is funest voor het milieu. En is funest voor de sociale verhoudingen omdat het races to the bottom en ongelijkheden aanwakkert. Waarom wordt daarmee toch doorgegaan?

    Iedereen doet het

    Verschillende factoren spelen een rol. Een daarvan heeft te maken met de aard van de economische wetenschapsbeoefening. Het gebruik van het bbp stamt uit de jaren dertig van de vorige eeuw en is gebleken een handig instrument te zijn om de economie te beschrijven en te kwantificeren. Groei was ook de overheersende doelverwachting, zeker na de Tweede Wereldoorlog toen er veel hersteld moest worden en tientallen nieuwe landen, ‘ontwikkelingslanden’, gestimuleerd werden en eigen ambities ontplooiden om deel te nemen aan de wereldwelvaart. Vanaf de jaren vijftig, gefaciliteerd door de onder auspiciën van de Verenigde Naties en daarmee gelieerde instellingen als de Wereldbank en het IMF ontwikkelde nationale rekeningen en andere statistieken, werden economieën planmatiger aangepakt. Daarbij speelde, zeker in de westerse wereld en in de daarmee gelieerde landen het bbp een belangrijke rol. Want het vergemakkelijkte het stellen van doelen en het meten van resultaten. Voor alle duidelijkheid, in een groot deel van de wereld, in de Sovjet-Unie en in China en enkele kleinere landen, werd niet het bbp, maar andere begrippen als het Netto Materiële Product gehanteerd, die meer zicht zouden geven op de materiële vooruitgang. In zijn toespraken over de voortgang geboekt in een bepaald jaar, had Fidel Castro het niet over economische groei maar over hoe de productie en consumptie van bijvoorbeeld eieren en schoenen waren toegenomen. Maar in de westerse wereld en in de meeste ontwikkelingslanden was het bbp dé maatstaf. Natuurlijk, andere maatstaven voor meting van vooruitgang werden ook gehanteerd, bijvoorbeeld de kindersterftegraad en het alfabetisme. Maar economisch gezien ging het om het bbp. Deze mondiale praktijk vergemakkelijkte het ontwikkelen van wereldwijde programma’s van ontwikkeling. Herlezing van de VN documenten over het eerste ontwikkelingsdecennium (vanaf 1961) laat niet alleen het enthousiasme zien waarmee ontwikkelingseconomen als Jan Tinbergen de grote taak van het uitbannen van armoede ondernamen. Het laat ook zien hoe de beleidsbepaling gefaciliteerd werd door het gebruik van instrumenten als het bbp. En dat niet alleen. De hele economische wetenschap ‘genoot’ van het gemak van dergelijke data. Het leidde ook tot de ontwikkeling van modellen die de beleidsbepaling zeer vergemakkelijkten: Als je dít doet, verandert er daar en daar dát. Mede natuurlijk dankzij instrumenten als input-outputtabellen, elasticiteiten en multipliers.

    Belangen in het geding

    Met andere woorden, iedereen gebruikte en gebruikt deze statistieken. Vele economische proefschriften zijn erop gebouwd, vele beleidsdocumenten zijn er aan opgehangen. Maar ja, als iedereen het doet, dan wordt het natuurlijk moeilijk om er van af te komen. Want hoe kun je nu mondiaal communiceren, bijvoorbeeld op wetenschappelijke congressen, als je niet dezelfde taal hanteert? Ik denk dat dit een belangrijke verklaring is van de irrationele houding om te blijven werken als van ouds. Daar komt nog een punt bij. Het 'bbp denken' heeft zoals gezegd gevolgen voor de doelstellingen van het economische beleid. Dat beleid vergemakkelijkt de bestaande vormen van ondernemerschap. Dat wil zeggen dat productie en handel en financiering ten eerste geleid worden door het principe van (private) winstmaximalisatie. Grote private belangen zijn verbonden aan het heersende economische vertoog. Zou je andere economische maatstaven dominant verklaren, bijvoorbeeld de ecologische voetafdruk, dan botst dat ten gronde met deze particuliere belangen. Uit oogpunt van winstmaximalisatie moet Unilever de consumptie van lekkere ijsjes aanwakkeren. Maar om te helpen de voetafdruk omlaag te krijgen moet Unilever het tegenovergestelde doen, namelijk de overconsumptie ontraden. Geloof maar dat als het EU parlement zou willen besluiten om op een andere, ecologisch en sociaal verantwoorde manier nationale rekeningen in te richten en het beleid daardoor te laten bepalen, het immense leger van lobbyisten van al die transnationals in actie zou komen. Er speelt meer. En dan kom ik weer terug bij mijn zeer gewaardeerde collega. Hij heeft natuurlijk gelijk. Het kan inderdaad zijn dat als je tot het inzicht komt dat je verkeerde instrumenten hanteert en dat je eigen beroepspraktijk discutabel is, dat dan verregaande gevolgen kan hebben voor jezelf. Ik herinner mij nog goed het moment dat de Club van Rome in 1972 met haar eerste rapport kwam. Mijn eerste reactie was zeer afwijzend. Er waren belangrijker zaken dan ‘die zeehondjes’, als de mondiale sociale kwestie en onze solidariteit met de armen in de wereld. Gelukkig verkeerde ik in kringen die mij al dan niet hardhandig wezen op het gebrekkige van mijn standpunten. Ecologische en sociale vraagstukken zijn even belangrijk en hebben alles met elkaar te maken. Wat moet dat moet!

    Commissie Breed Welvaartsbegrip

    Er schijnt een lichtje aan de horizon. En dat is de Nederlandse Tweede Kamer. Daar loopt een discussie over de welvaartsmeting en of het bbp nu wel of niet zo’n goede indicator is. Al enkele jaren ‘hangt boven de Kamer’ een motie van die strekking ingediend door de ChristenUnie en GroenLinks om het probleem eindelijk eens aan te pakken. Dat heeft geleid tot het besluit van de Kamer om zelf een onderzoek hierover te starten. Daarvoor is uit eigen midden een 'Tijdelijke Commissie Breed Welvaartsbegrip' ingesteld, die sinds enkele maanden met haar onderzoek bezig is. Is het bbp wel zo’n goede indicator om welvaart te meten, vraagt die commissie zich af, en welke andere indicatoren zouden nodig zijn om het beter te doen? Wie weet komt het er dan toch eens van. Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org. Meer columns van Lou Keune:

  • Nieuw bij Hollandgold: Gouden Panda munten

    Eind oktober onthulde de Chinese centrale bank haar nieuwe 2016 gouden Panda beleggingsmunten. Deze gouden munten zijn bijzonder, omdat de gewichten gebaseerd zijn op het metrieke systeem. In plaats van een troy ounce (31,1 gram) bevat de nieuwste gouden Panda precies 30 gram aan zuiver 99,9% goud. En voor de beleggingsmunten van 1/2 troy ounce (15,55 gram) en 1/4 troy ounce (7,78 gram) positioneren de Chinezen Panda munten van respectievelijk 15 gram en 8 gram.

    China is samen met India de grootste afzetmarkt voor fysiek goud ter wereld. Het land importeert jaarlijks honderden tonnen goud, dat verwerkt wordt tot sieraad of dat ergens in een kluis gelegd wordt. Deze gouden Panda munten zijn in dat opzicht een interessant product, omdat deze munten wereldwijd worden aangeboden. Wilt u ook de bezitter worden van een van deze prachtige Chinese gouden munten? Kijk dan snel op de website van Hollandgold voor meer informatie!

    gold-panda-2016-30gram

    De nieuwe gouden Panda munten koop je bij Hollandgold

  • Nieuwe gouden munten bij Goudstandaard

    Goudstandaard heeft een aantal nieuwe gouden munten in haar assortiment opgenomen. Van de meest populaire beleggingsmunten zoals de Zuid-Afrikaanse Krugerrand, de Canadese Maple Leaf, de Oostenrijkse Philharmoniker en de Amerikaanse gouden Eagle worden sinds kort ook kleinere exemplaren aangeboden met een gewicht van 1/2, 1/4 en zelf 1/10 troy ounce. Wilt u goud kopen bij Goudstandaard, dan heeft u vanaf nu nog meer producten om uit te kiezen!

    Goudstandaard kan veel van deze munten direct uit voorraad leveren. Is een product niet direct op voorraad? Neem dan contact met ons op via de mail of per telefoon (088)4688488 om meer informatie te krijgen over de levertijd.

    gouden-munten-goudstandaard

    Nieuwe gouden munten bij Goudstandaard

  • Nieuw bij Hollandgold: Kleinere gouden munten

    kleine-gouden-muntjesSinds kort kun je meer soorten gouden munten kopen bij Hollandgold. Nieuw in hun assortiment zijn de kleinere beleggingsmunten van een halve, een kwart, een tiende en zelfs 1/20 troy ounce. Het zijn kleinere varianten van bekende beleggingsmunten als de Australische Lunar, de Amerikaanse Eagle, de Zuid-Afrikaanse Krugerrand en de Canadese Maple Leaf. Met deze kleinere gouden munten is het ook ook voor mensen met een kleiner budget mogelijk een collectie van verschillende munten aan te leggen.

    Deze kleine gouden munten zijn door hun lagere prijs makkelijker te verhandelen. Heeft u wat meer vermogen, dan zijn deze kleine gouden muntjes leuk om cadeau te geven. Neem eens een kijkje op de website van Hollandgold voor het volledige assortiment. Al deze muntstukken zijn uiteraard vrijgesteld van btw, omdat goud in de eurozone wordt erkend als een monetair metaal.

  • Column: Overlevingseconomie (Deel 2)

    Eindelijk heb ik zonnepanelen op mijn huis. Dat had veel eerder gemoeten. Gelukkig heb ik een stimulerende buurman. Met hem gekeken op de sites van Stichting Natuur en Milieu en van de Vereniging Eigen Huis, en toen was het snel geregeld. Waarom zonnepanelen? Natuurlijk allereerst om het milieu. Want de uitstoot van CO2 gaat nog steeds alle perken te buiten, het werd tijd dat ook ik mijn verantwoordelijkheid nam. Dat was het belangrijkste motief. Maar niet het enige, als ik eerlijk ben. De financiën waren ook belangrijk, in mij schuilt een kapitalistje. Ik vond uit dat ik de investering in zo’n 7 jaar kan terugverdienen, financieel win ik een aardig zakcentje. Dat terugverdienen kan ik mooi volgen op een speciale website.

    Kwetsbaarheid

    Ook een andere reden is voor mij belangrijk geworden. Als het elektriciteitsnetwerk uitvalt, dan heb ik de energie van die panelen. Ik ben dus minder kwetsbaar, kan altijd nog het licht aandoen en koken en verwarmen. Sommige buren waren kritisch over die zonnepanelen. Zij vinden ze niet mooi, en zijn bang dat het een rommeltje wordt in de buurt. Ik vind dat wel meevallen. Ik heb ze aangeboden dat als bij hen het licht uitvalt zij bij mij mogen koken. Kortom, een storing in het netwerk overleef ik wel.

    Is kwetsbaarheid een probleem? Ik vind van wel. Neem het elektriciteitsnet. Door al die concentraties in de sector zijn wij allemaal afhankelijk geworden van grootschalige netwerken. De tijd van lokale energiecentrales is al lang voorbij. Via de tussenstap van provinciale centrales zijn wij gegaan richting landelijk netwerk. Welnu, als daar iets gebeurt, bijvoorbeeld een storing als gevolg van een overstroming, of een miskleun van een technicus, of sabotage door hackers, dan zijn in één klap vele duizenden gezinnen, fabrieken en winkels niet meer verbonden dus werkloos. Sommige instellingen als ziekenhuizen hebben voor dit type calamiteiten een eigen reservevoorziening maar dat zijn uitzonderingen. Hoe gemakkelijk kan zo’n storing wel niet gebeuren. Steeds weer verbaast mij dat kleine oorzaken grote gevolgen kunnen hebben.

    Dat geldt voor meerdere sectoren. Bijvoorbeeld de voedselvoorziening. De sterke toename van de grootschaligheid in productie en handel en financiering heeft er o.a. toe geleid dat veel inputs in die sector gedomineerd worden door enkele grote ondernemingen op gebieden als zaadproductie en know how. Dat geldt ook voor de kredietvoorziening. Gemakkelijk kunnen zich ook hier storingen voordoen die de normale voortgang in de voedselvoorziening belemmeren. In zijn onvolprezen boek 'Het kan niet waar zijn' over de financiële wereld, schildert Joris Luijendijk het wereldje van de bankiers in Londen. Zijn conclusie is dat die bankiers enorm machtig zijn geworden, gedreven door de zucht naar nog meer rijkdom. Tegelijkertijd vormen zij in hun gezamenlijkheid een vliegtuig zonder piloot. Waar vliegt dat vliegtuig naar toe? Dit gebrek aan sturing is een belangrijke oorzaak van de financiële crisis van 2008, met alle gevolgen van dien, bijvoorbeeld de drastische bezuinigingen in de zorg in Nederland. De val van Lehman leidde ook tot grote paniek onder bankiers die naar huis belden om te gaan hamsteren. Want de mogelijkheid werd zeer reëel geacht dat supermarkten niet meer konden leveren omdat zij geen kredieten meer konden krijgen om hun handel te financieren.

    Mondialisering

    In een aantal sectoren is de concentratie in enkele ondernemingen zo ver gevorderd dat zij gemakkelijk gebruik kunnen maken van price setting systemen. Hoeveel boeren klagen, met rede, niet over de prijzen die zij voor hun producten kunnen krijgen van de supermarkten. Met evenveel rede klagen ontwikkelingslanden over het gebruik van price setting door transnationale ondernemingen, omdat die ondernemingen hun winsten boekhoudkundig daar laten aankomen waar zij het beste profiteren van gunstige belastingregelingen. In het algemeen is de concentratie zover gevorderd dat bedrijven steeds minder wedijveren om de gunst van overheden maar dat overheden elkaar beconcurreren om zo goed mogelijk in het blaadje van de transnationals te komen opdat die laatsten zo welwillend zullen zijn om in land A te investeren in plaats van land B, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld de werkgelegenheid en belastingopbrengsten. Niet voor niets zijn de tarieven van de vennootschapsbelasting de laatste decennia wereldwijd gedaald. Typisch voorbeeld van gaten met gaten vullen. Beslissingen over uw of mijn welzijn worden in veel gevallen genomen door CEO’s en andere bestuurders van ondernemingen die dikwijls ver weg in een kantoor zitten zonder directe binding met diegenen die afhankelijk zijn van hun beslissingen en voor wie werknemers abstracties zijn, aantallen, kostenposten, zonder gezicht. Neem het voorbeeld van de auto assemblage fabriek in Born. Jarenlang zijn de mensen van die fabriek afhankelijk geweest van CEO’s die Born nauwelijks kenden, alleen maar als een plek op de landkaart, en toch over die plek en de mensen die er wonen en werken verregaande beslissingen namen. Hoe kwetsbaar kun je zijn, als land en als individuele werknemer.

    Democratisch tekort

    De wereldeconomie heeft zich dusdanig ontwikkeld dat er sprake is van één mondiaal dominerend economisch stelsel. Landen als Nederland hebben binnen dat stelsel de positie van niet meer dan provincies. Alles en iedereen is verknoopt geraakt met iedereen en alles. Autonomie is zeer betrekkelijk geworden, onze afhankelijkheid van verhoudingen en processen waar wij nauwelijks tot geen zeggenschap over hebben is alleen maar toegenomen. Dat geldt ook de wereld als politiek systeem. Politiek raakt steeds meer ondergeschikt aan grootondernemingen die qua macht de rol van staten hebben overgenomen. Het democratisch tekort neemt alsmaar toe. En ook in andere opzichten geldt die mondiale afhankelijkheid. Neem de actuele crisis in het Midden-Oosten. Tot verbazing van velen zitten wij opeens midden in conflicten waarvan wij dachten dat die ‘daar’ gebeurden, dat wij daar buiten stonden. In enkele weken tijd zijn wij daar middenin geraakt, o.a. door de nauwelijks beheersbare stromen van vluchtelingen. In één week is onze verhouding met een land als Turkije drastisch veranderd, en wordt de EU waarschijnlijk gedwongen om belangrijke voorwaarden voor toetreding tot de EU flink te versoepelen. Realpolitik heet dat.

    Oude en nieuwe rekeningen

    Terzijde, landen als Nederland zijn betrokken bij het ontstaan van oorlogen als in Syrië. Het land is de laatste decennia slachtoffer van langdurige droogtes. Daarom vertrokken veel mensen van het platteland, op zoek naar een beter bestaan. Dat leidde tot overvolle steden, met veel instabiliteit, ideale voedingsbodem voor sociale en gewelddadige conflicten. Die langdurige droogtes zijn uiting van de klimaatverandering veroorzaakt door de voortgaande stapeling van CO2 in de atmosfeer. Wij, Nederlanders, behoren in verleden en heden tot de grote veroorzakers van deze stapeling. Je zou kunnen zeggen dat met de vluchtelingen wij daarvoor in zekere zin de rekening gepresenteerd krijgen.

    Nieuwe zekerheden

    Hoe kwetsbaar kun je zijn, zeker op microniveau. Daarom de noodzaak om op zoek te gaan naar grotere zekerheden in ons bestaan. Die zekerheden kunnen veelvormig zijn. Denk aan zelfvoorzieningen als moestuinen en energieneutrale woningen, en aan systemen van ruil en samenwerking. En dat dan in het verband van hechte netwerken van mensen die elkaar ondersteunen in geval van nood, en in ieder geval het concrete bestaan draagbaarder te maken. Een dominante gerichtheid op de reële mogelijkheden en behoeften, zeker als het gaat om basisbehoeften op gebieden van voeding, energie, kleding, huisvesting en zorg. Geld wordt minder belangrijk, want daar kun je minder op rekenen. Steeds meer gaat het primair om overleving, dus om reële garanties van bestaan. De noodzaak daartoe doet zich natuurlijk allereerst gelden bij mensen die nu al in grote armoede leven. Miljarden mensen in ontwikkelingslanden moeten leven van een inkomen onder het niveau van twee US dollar per persoon per dag. Maar ook in landen als Nederland heerst armoede omdat veel mensen niet kunnen voldoen aan de eisen van bestaan. Denk aan de working poor en andere precaristas. Al deze mensen ervaren dagelijks de noodzaak om primaat te geven aan de zoektocht naar reële bestaansmiddelen. Maar ook mensen met een minder schamele beurs is aan te raden rekening te houden met de kwetsbaarheid van hun bestaansmogelijkheden, en dus met de noodzaak uit te zien naar meer reële mogelijkheden. De noodzaak van overlevingseconomie doet zich ook gelden in een ander opzicht. De mensheid wordt in toenemende mate geconfronteerd met verschijnselen die ik eerder heb aangeduid als ecocide. Zoals op dit moment de wereldeconomie zich ontwikkelt is de uitputting van natuurlijke bestaansmiddelen geen ver weg spookbeeld maar steeds meer realiteit. Dat is onvermijdelijk door de heersende systemen van productie en consumptie. Eens te meer is het de vraag of wij door moeten gaan met het beleid van economische groei. Ik vind van niet. Wij verkeren sinds de jaren zeventig, als gevolg van het overgebruik van wat de natuur voor ons beschikbaar heeft in een diepgaande ecologische crisis. Dat wordt gesymboliseerd door de grafiek van de te hoge ecologische voetafdruk die ik in mijn eerste column heb laten zien. De ecologische schuld van landen als Nederland neemt, in geld gerekend, met misschien wel honderden miljarden euro’s per jaar toe. Het is niet gebruikelijk om ecologische omstandigheden ook als economische omstandigheden te zien. Maar toch, ik kies daarvoor, mede geïnspireerd door grondleggers van de economische wetenschap als François Quesnay, de Fysiocraten, en Thomas Malthus. Natuur en milieu zijn, of je ze nu wel of niet met geld waarde geeft, met de menskracht de wezenlijke productiefactoren voor ons bestaan. Juist die staan nu onder druk. En daarmee ook de toekomstmogelijkheden van de mensheid.

    Ander economisch beleid

    Het is dringend nodig om te zoeken naar een fundamenteel ander economisch beleid. Een beleid dat niet meer geleid wordt door gemonetariseerde waardebepalingen en groeidogma’s, maar dat zich richt op de reële behoeften en mogelijkheden van mens en natuur. Op zijn minst moeten wij ons richten op wat mensen als Herman Daly een steady-state economy noemen, kortweg een economie zonder bbp groei. Zeker ook moet gekeken worden naar de noodzaak van degrowth, een term gemunt door o.a. Serge Latouche en Willem Hoogendijk, en gekenmerkt door een georganiseerde krimpeconomie, krimp van het gebruik van de bestaansmiddelen. 'Hoe kun je met een veel lager verbruik van grondstoffen toch op een goede manier samenleven', is dan de vraag. Dat dan wel met de ontwikkeling van vormen van garantie van bestaan voor al die armen in de wereld die niet profiteren van de overuitbuiting van mens en natuur, daar eerder het slachtoffer van zijn. Aan bestaande overheden zal de eis gesteld moeten worden om het economische beleid fundamenteel anders te richten. Niet groei maar overleving moet het devies worden. Uiteraard betekent dit dat overheden hun positie ten opzichte van het bedrijfsleven drastisch moeten veranderen. Overheden moeten zich niet meer ondergeschikt en afhankelijk opstellen, zij moeten de dominante krachten worden om gestalte deze noodzakelijke transitie naar een overlevingseconomie te realiseren.

    De nieuwe verantwoordelijken

    Ook op het micro niveau van ons, gewone mensen, rust de verantwoordelijkheid om gestalte te geven aan deze transitie. Daarom ook is het zo gelukkig dat velen daar al mee bezig zijn. Zie al die initiatieven op gebieden van milieu, van biologische landbouw en stadslandbouw, van nieuwe geldsystemen en duurzaam bankieren, van energie-neutrale woningen, van door regionalisering gedreven systemen van voedselvoorziening, om maar enkele voorbeelden te noemen. En dat dan vergezeld van nieuwe sociale bewegingen en tegenmacht organisaties. Dat zijn allemaal mensen die hun verantwoordelijkheid nemen, met het oog gericht op het eigen belang, maar zeker ook gefocust op de bestaansmogelijkheden voor hedendaagse en toekomstige generaties. Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org. Meer columns van Lou Keune:

  • Column: Overlevingseconomie?

    Het heuvelland van Valkenburg was op deze zomerse dag in topvorm. Prachtig weer, veel groen, mooie doorkijkjes op de Geul en op kastelen, en alleen maar tevreden mensen die al wandelend genoten van deze mooie ervaringen. Vrienden die de streek niet kenden vergeleken het met het stroomgebied van de Loire. Mooier compliment is er niet, dacht ik zo.

    En het was nog voor niks ook, je hoefde voor al dat prachtigs niet te betalen. Dat wil zeggen, je moest er wel naar toe reizen, dat kost wat, zeker als je uit Holland komt. De koffie en vlaai waren ook niet gratis. En al dat moois was ook te danken aan de gemeentelijke en provinciale overheden die er zorg voor dragen. En aan private instellingen als de Vereniging Natuurmonumenten die in dit gebied een van de kastelen, Genhoes, onder haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Die moeten ook aan hun geld komen, vandaar het betalen van belastingen en het jaarlijks doneren. Kortom, voor niets gaat de zon op, ook op deze mooie dag. Maar eventjes toch dat geluksgevoelletje dat je ervan kon genieten zonder entree, het ging niet om geld maar om mens en natuur.

    Oorlogstijd

    Vanaf de Betsy Perk bank (wie kent haar niet, deze 19de-eeuwse voorvechtster van vrouwenrechten) daalden wij af naar Valkenburg. Wij passeerden het gehucht Euverem. Uit de verte zag ik de boerderij waar ik als kind ben geweest. Het was 1943, denk ik, midden in oorlogstijd. Mijn vader was door de Duitsers gevangen gezet. Ik mocht mee met oudere broer en zussen om bij die boerderij melk te halen. Moest er voor betaald worden?, ik heb geen idee. Duidelijk was dat wij melk kregen. En dat was natuurlijk van levensbelang, kan ik achteraf zeggen. Want hoe konden wij die moeilijke tijd overleven? Natuurlijk, wij woonden niet in Holland waar later de mensen die verschrikkelijke Hongerwinter ondergingen. Maar toch, mijn moeder stond er alleen voor, hoe deed zij dat? Ik herinner mij nog haarfijn beelden van dat in die tijd mensen vanuit de parochie ons hielpen. En ongetwijfeld zullen er buren en vrienden zijn geweest die ook hun steentje bijdroegen. Ik vermoed dat dat gebeurde in natura, dat mijn moeder geen geld kreeg. Trouwens, misschien hadden mijn ouders ergens nog wat geld liggen en dat wij daarmee bijvoorbeeld de melk van die boeren in Euverem betaalden.

    Hoe dan ook, al wandelend kwamen allerlei herinneringen uit die oorlogstijd weer boven. En daarmee ook vragen over hoe Nederland economisch gezien bleef draaien. Met de komst van de Duitsers veranderde de Nederlandse economie niet drastisch. Veranderingen werden geleidelijk aan doorgevoerd. Zo werden steeds meer mannen gedwongen in Duitsland te werk gesteld. Binnen Nederland moest voor Duitsland worden geproduceerd. Steeds meer ook werden voorraden voedsel in beslag genomen om daarmee Duitse soldaten en de Duitse bevolking te voeden. Die maatregelen hadden allerlei gevolgen. Een daarvan was dat er systemen van distributie werden opgezet om het schaarse voedsel te verdelen. Ik herinner mij nog goed dat ik meeging naar de bakker en dat daar, voor mijn gevoel, met bonnen werd betaald in plaats van met geld. Natuurlijk, er werd ook met geld betaald. Maar zonder bonnen geen brood. Niet voor niets pleegde het Nederlandse verzet meerdere malen overvallen op distributiekantoren, of werden valse bonnen gedrukt. Al die concrete veranderingen in ons bestaan betekenden onder meer dat geld minder belangrijk werd. Het ging allereerst om de basale vraag hoe aan brood en melk te komen. Dat je daarbij geholpen werd vanuit netwerken als parochie en buurt. En dat je recht op voedsel minder afhing van geld dan van je evenredig recht op je aandeel in het beschikbare voedsel, vertegenwoordigd door die bonnen. Iets wat tegenwoordig ook wel Aarde-dividend wordt genoemd.

    Er is meer. Dat wij thuis die oorlogsjaren betrekkelijk redelijk zijn doorgekomen heeft ook te maken met een ander verschilpunt met de economie die wij nu kennen. Dat is dat veel meer aan zelfvoorziening werd gedaan. Bijvoorbeeld was het gebruikelijk dat wij een eigen moestuin hadden. Dat was niet uit liefhebberij of zo, het was in de streek waar wij woonden heel normaal. Mede daardoor hadden wij, denk ik, altijd wat te eten. Trouwens, wij hadden ook fruitbomen en bessenstruiken. Achter ons huis had een boer een grote fruitweide waar wij natuurlijk ook van profiteerden. Kleren werden versteld door mijn moeder zelf, er werd zelf gebreid en genaaid. Niet alle kleren natuurlijk. Maar toch, zelfvoorziening behoorde tot ons leven.

    Wat was dat voor soort economie? Het was natuurlijk ook een geldeconomie. Maar dat werd steeds minder relevant naar gelang de oorlog voortduurde. Het werd steeds meer een wat ik gebruikswaarde-economie noem, in navolging van economen als Paul Sweezy. Het ging er allereerst om hoe aan brood en melk te komen, aan groenten, fruit en kleren. Want daarvan kon je leven, niet van geld.

    Ondergang Tilburgse textielindustrie

    Ik heb op verschillende plekken onderzoek gedaan naar overlevingseconomie. Een daarvan ging over overlevingsstrategieën van Tilburgse textielarbeiders en hun gezinnen tijdens de jaren tachtig van de vorige eeuw. Zoals bekend was Tilburg eeuwenlang een textielstad. Je kon, met enige mitsen en maren, spreken van een monocultuur. Die industrie is praktisch helemaal verdwenen, in betrekkelijk korte tijd, in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Die ondergang had allerlei oorzaken, en velerlei gevolgen. Tot die laatste behoorde dat duizenden mensen opeens op straat kwamen te staan. En dat terwijl er bijna geen vervangende werkgelegenheid was. Veel van deze gezinnen kwamen in grote armoede terecht, of ondergingen op zijn minst een flinke inkomensval, ondanks het bestaan van allerlei regelingen van sociale uitkeringen. Ik wilde weten hoe deze gezinnen die moeilijke periode doorkwamen.

    Natuurlijk, op allerlei manieren werd geprobeerd om aan geld te komen. Nieuwe banen waren er meestal niet, gelukkig had je nog de sociale werkplaatsen, en andere regelingen van gesubsidieerde arbeid. Die leidden meestal ook tot inkomensdalingen maar beter iets dan niets. Veel mensen, vooral vrouwen, verdienden bij door thuisarbeid, bijvoorbeeld inpakwerk, desnoods zwart.

    Ook andere vormen van overleving deden zich voor. Er werd veel meer dan vóór deze crisis aan zelfvoorziening gedaan. Het hebben van een volkstuintje werd nu noodzaak in plaats van liefhebberij. Zelf taarten bakken werd meer dan dat je ermee kon pronken bij feesten, want gebak kopen werd te duur. Dat je van je moeder kon leren hoe kleren te naaien en te breien werd meer dan een aardige tijdsbesteding. Het hebben van een buurman die handig was met auto’s repareren kon je veel kosten besparen, zeker ook als jij zelf handig was in timmeren en metselen en daarmee de buurman kon helpen. Terzijde, Tilburg beleefde in die jaren een hausse van zelfbouw of zelfverbouw. Er was een opmerkelijke stijging van de verkoop van brei- en naaimachines.

    Ruileconomie

    Mensen gingen niet alleen meer zelf doen. Er werd ook meer geruild. Kleren werden als ze te klein werden niet weggegooid maar doorgegeven aan anderen. Dat gold zeker voor babykleren en bruidsjurken maar die niet alleen. Tegenwoordig vinden wij kringloop winkels heel normaal. Maar dat kwam pas goed van de grond in die jaren. En uit pure noodzaak, je kon nog een beetje geld maken van je spullen, en voor een zacht prijsje dingen kopen die je hard nodig had. Op kleinere schaal, bijvoorbeeld tussen buren en familieleden, werd geruild. Tegenwoordig spreken wij van deeleconomie als nieuwigheid. Maar in die jaren en trouwens waarschijnlijk altijd wel was delen en ruilen in veel arbeidersfamilies en buurten heel normaal.

    Sociale verbanden waren hierbij dikwijls van strategische betekenis. Het scheelde nogal als je een schoonzoon had die ergens een koelkast voor niets of een zacht prijsje had weten te vinden, want die van jou was nu echt op. Of een moeder die je breien leerde. Familieverbanden werden nu opnieuw van groot belang voor veel praktische en minder praktische zaken des levens. Dat gold ook het hebben van goede vrienden en buren. Het gezegde “liever een goede buur dan een verre vriend” werd nog meer werkelijkheid. En als je je sociale verbanden verwaarloosde dan kon dat gevolgen hebben voor je bestaan.

    Oorlog in El Salvador

    Zelfvoorziening, ruil- en deeleconomie, en de kwaliteit van sociale verbanden kregen bij mij een nog grotere betekenis door een onderzoek in El Salvador. Daar heeft in de jaren tachtig en begin jaren negentig van de vorige eeuw een burgeroorlog gewoed die leidde tot grote ontberingen voor veel mensen. Mijn onderzoek ging over de manier waarop de inwoners van twee dorpen die tijd hadden overleefd. Dat waren dorpen die midden in oorlogsgebied lagen. Alle families die ik heb gesproken, tientallen, hadden mensen verloren in die strijd. Regelmatig moesten zij huis en haard verlaten om iets van veiligheid te hebben, bijvoorbeeld door zich te verstoppen in bossen en grotten of in vluchtelingenkampen. En als zij weer terug konden naar hun dorpen bleek veel vernield of gestolen, en moesten zij weer van voren af aan beginnen. Dat was voor mij de meest intensieve ervaring van wat overleving inhield. Het ging echt om je bestaan. Niet alleen om voedsel, kleding, huisvesting en gezondheidszorg maar zelfs om de fysieke verdediging met wapens en alles wat daar bij hoort. Het was oorlog in de meest letterlijke betekenis van het woord.

    En dan was opnieuw mijn vraag hoe zij, die boeren en boerinnen, dat hadden gedaan, hoe zij die verschrikkingen hadden overleefd. Uiteraard kwamen de eerder genoemde thema’s boven, maar dan echt existentieel. Je moest voor jezelf zorgen, en ook ruilen en delen met anderen. Dat waren situaties waarin je aan geld weinig tot niets had. Geld kun je niet eten. Dat wil niet zeggen dat geld geen enkele rol speelde. Er bleven verbanden met andere streken en steden, hoe moeizaam ook. En vandaaruit werd er ook gehandeld. Maar hoe langer de oorlog duurde hoe minder dat dat werd. En dan blijkt nog scherper dat het aankomt op vermogens die wij in onze cultuur nauwelijks meer kennen. Wij zijn kwetsbaarder. Bijvoorbeeld was van strategische betekenis dat er mensen waren, meestal ouderen, die wisten welke wortels in het bos je wel kon eten en welke niet, en hoe medicinale planten en kruiden te vinden. En ook hoe je weg te vinden in bossen en grotten. Delen was van absolute betekenis in die omstandigheid. Weinig kon meer voor jezelf blijven, alles werd van iedereen. En als het gaat om sociale verbanden, onder deze omstandigheden moesten die van topkwaliteit zijn, hecht georganiseerd, ook in de formele betekenis van het woord organisatie, dikwijls ook met strakke richtlijnen en gezagsverhoudingen.

    Mad Max en The Hunger Games

    Ik ben een liefhebber van films als Mad Max en The Hunger Games. Ik houd van films, zeker ook van spektakelfilms, als zij goed gemaakt zijn. Maar juist deze twee filmcycli hebben iets wat mij zeer interesseert. Eigenlijk gaan zij over overleving. En dan ook overleving in de meest pure betekenis van het woord. Waarom hebben deze films zo’n grote aantrekkingskracht op zoveel mensen, vooral jongeren? Misschien ook op dezelfde gronden als bij mij. Een van de onderliggende thema’s in deze films is hoe te overleven nadat zich apocalyptische gebeurtenissen hebben afgespeeld. In The Hunger Games gaat het dan om het overleven ondanks de tirannie van totalitaire regimes die in de menselijke geschiedenis hun weerga niet kennen. En bij Mad Max gaat het om overleven nadat grote delen van de aarde verwoest zijn, en groot deel van de mensheid verdwenen. Daarbij wordt gesuggereerd dat dat veroorzaakt is door uitputting van de aarde en daarmee verbonden oorlogen gevoerd met massavernietigingswapens.

    Hoe dan ook, ik zie in deze films geen geld. Ik zie wel de strijd om het naakte bestaan, in de meest brede zin van het woord. En economisch gezien gaat het daarbij om overlevingseconomie. Het gaat in de verste verte niet om vooruitgang zoals wij die onderdeel van ons bestaan hebben gemaakt. Economische groei is een begrip dat onder die omstandigheden ondenkbaar is. Overleving is het enige devies dat het leven leidt. Overigens, ik moet niet overdrijven, de liefde speelt onder alle omstandigheden een rol, mensen blijven verliefd worden. En er valt nog wat te lachen ook. Maar toch, alles onder het banier van hoe te overleven. En dan heb je het over een ander soort van definitie van economie dan wat nu onder de tirannie van het neoliberale denken als economisch gezien wordt.

    Wat dan nog?

    Interessant allemaal, zou je kunnen denken. Maar wat hebben wij, levend in overdaad, daarmee te maken? Hoe zo overleven? Het gaat toch goed? Natuurlijk zijn er veel problemen. Maar die lossen wij wel op met de nodige nieuwe technologie en zo, de markt doet haar werk, toch? Ik vraag mij dat af, in alle ernst. Daarover een volgende keer.

    Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.