Auteur: Redactie

  • Vervalste goudbaar van 1 kilo ontdekt in Verenigd Koninkrijk

    Het komt niet vaak voor dat een verhaal over een vervalste goudbaar naar buiten komt. De vorige keer dat het grootschalig werd opgepakt was in 2010, toen er in Duitsland een 500 gram goudbaartje van Heraeus werd onderschept door een goudhandelaar. Dit baartje, dat afkomstig was van een niet nader genoemde bank, bleek van binnen ook vol te zitten met tungsten. Dit materiaal, ook wel wolfraam genoemd, is bijzonder hard en is zeer moeilijk te bewerken door de hoge smelttemperatuur. Maar omdat tungsten een bijna identieke dichtheid heeft als goud kan het materiaal worden gebruikt door vervalsers om gouden baren te 'bewerken'. Doordat goud heel erg zacht is kan een baartje door experts nauwkeurig vervalst worden, ook zonder zichtbare schade aan het oppervlak toe te brengen.

    De vervalsers gingen ook dit keer zeer geraffineerd te werk. De goudbaar die nu is gevonden in het Verenigd Koninkrijk, een 1 kilo exemplaar van Metalor, bleek van de buitenkant niet te onderscheiden van een 'echt' exemplaar. De baar was 2 gram lichter dan normaal, maar werd met een oppervlakkige test op zuiverheid beoordeeld als zijnde 99,98% puur goud. Toen de baar doormidden werd gehakt werden de vijf tungsten staafjes zichtbaar, die als opvulling dienden voor goud dat eruit is geboord. Volgens de goudhandelaar die deze baar in handen kreeg is het gehalte aan tungsten ongeveer 30 tot 40 procent, waardoor deze nepper bij de goudsmelterij maar de helft zal opleveren van de ongeveer €41.000 die vandaag de dag moet worden neergeteld voor 1 kilo puur 99,99% goud.

    De kwaliteit van de vervalsing was opmerkelijk goed, want de baar was vrijwel gelijk aan het oorspronkelijke gewicht en was op het oog en gehoor ook vrijwel niet te onderscheiden van een bonafide goudbaar van 1 kilo. Het is te verwachten dat dit soort vervalsingen op een grotere schaal worden uitgevoerd en dat er dus meer van dit soort baartjes circuleren in de wereld. Maar omdat het grootste gedeelte van het goud jarenlang ligt opgeslagen in kluizen en niet van zijn plek komt kan een vervalst exemplaar heel lang blijven circuleren tussen de echte baren.

    We vragen ons af hoe het gesteld is met de echtheid van de goudbaren die liggen opgeslagen bij centrale banken en bij goudfondsen als het GLD. Hopelijk zijn al deze baren wel 100% echt goud, maar aangezien er geen grondige inspecties worden uitgevoerd op dit goud zullen wij daar als gewone burgers niet snel achter komen.

    Romeinse denarius

    Het 'knoeien' met goud en zilver is zeker niet nieuw, want door de monetaire geschiedenis heen zijn er al verschillende geldsystemen geweest waar het goud of zilver langzaam maar zeker uit de munten werd gehaald en werd vervangen voor een ander metaal. Door de jaren heen werden onze guldens en rijksdaalders ook met steeds minder zilver geslagen en sinds 1967 zit er helemaal geen zilver meer in ons muntgeld.

    In het Romeinse rijk werden tekorten van de overheid ook gefinancierd door te knoeien met het geld, door het percentage zilver in de Romeinse denarius steeds wat terug te schroeven kon er met hetzelfde zilver steeds meer geld in omloop worden gebracht om de verzorgingsstaat en de oorlogsvoering te bekostigen.

    Zilvergehalte Romeinse denarius werd door de jaren heen steeds lager om oorlogsvoering en verzorgingsstaat te bekostigen

    In 2010 werd ook al eens een vervalste goudbaar ontdekt. Door de gestegen goudprijs wordt er meer goud verhandeld en komen vervalsingen aan het licht.

    Met geluidsgolven kan elke vervalste goudbaar worden onderschept

  • Beleggers verschuiven vermogen van mijnaandelen naar fysiek goud

    Beleggers die blootstelling willen hebben aan de goudprijs hebben verschillende opties tot hun beschikking. Ze kunnen simpelweg gouden munten en baren kopen, maar hebben daaaast ook de mogelijkheid om op de beurs geld te investeren. Bijvoorbeeld in grondstoffenfondsen die als enige bezit een grote stapel metaal hebben liggen (de zogeheten ETF's zoals het GLD en SLV) of in aandelen van mijnbouwbedrijven en exploratiebedrijven. Die laatste categorie wordt als meer speculatief gezien, omdat de prestaties van een mijnbouwaandeel veel meer afhankelijk zijn van de kwaliteit en de productie van het bedrijf zelf. Valt dat tegen, dan kan zo'n aandeel sterk achterblijven bij de prijzen van het onderliggende metaal of kan een dergelijk aandeel zelfs minder waard worden. Aan de andere kant wordt gesuggereerd dat mijnbouwaandelen meer rendement kunnen opleveren dan het goud of zilver zelf, omdat een mijnbouwbedrijf veel meer kan profiteren van de stijgende winstmarges en de winsten kan uitkeren aan haar aandeelhouders. Stijgt de goudprijs, dan stroomt er doorgaans meer speculatief geld richting de mijnbouwaandelen.

    Totnogtoe is er weinig enthousiasme in de wereld van mijnbouwaandelen, want de koersen bleven sinds de beurscrash van 2008 nog ver achter bij die van het goud en zilver zelf. Uit een onderzoek van Lipper blijkt dat de belangstelling voor goudmijnaandelen in de VS verder afgenomen is. De netto uitstroom van vermogen bij goudmijnaandelen als Barrick Gold Corp (ABX.TO), Newmont Mining Corp (NEM.N) en fondsen die beleggen in diverse mijnbouwaandelen lijkt nog steeds niet te stoppen. Tom Roseen, senior analist bij Lipper, zegt nog niet eerder een dergelijk consistente uitstroom van vermogen gezien te hebben bij de mijnbouwaandelen. De trend dat de goudmijnaandelen achterblijven op de spotprijs van het fysieke metaal is al jaren gaande, maar lijkt de laatste maanden te zijn versterkt.

    Geld stroom (gedeeltelijk) richting fysiek goud en zilver

    Tegelijkertijd zagen de analisten van Lipper een tegenovergestelde trend bij de fondsen die direct in fysiek goud en zilver beleggen, de zogeheten ETF's. Ook is er meer belangstelling voor futurescontracten op de termijnmarkt, waar ook levering van fysiek goud of zilver mogelijk is. In de periode van november vorig jaar tot en met halverwege maart dit jaar stroomde er $3,75 miljard richting de fondsen die rechtstreeks in fysiek goud, zilver of andere metalen beleggen. Tegelijkertijd werd er ongeveer $850 miljoen weggehaald bij de beleggingsfondsen die voor een groot deel in mijnbouwaandelen en exploratiebedrijven beleggen.

    Deze kapitaalstromen weerspiegelen de prestaties van de twee categorieën. Over de afgelopen twaalf maanden verloren de fondsen die beleggen in mijnbouwaandelen gemiddeld 12,1% van hun vermogen, terwijl de mijnaandelen een kleine koerswinst van 6,8% wisten te noteren. Nog steeds een matige prestatie, gezien het feit dat de spotprijs van fysiek goud over de afgelopen twaalf maanden met 19% wist te stijgen en de Dow Jones index over diezelfde periode een koersstijging van 10% neerzette.

    Volatiliteit

    De goudprijs heeft een wilde rit achter de rug, nadat het in september vorig jaar een nieuw record van meer dan $1.900 had aangetikt. De correctie die vervolgens in gang werd gezet wist het gele metaal terug te brengen tot een prijs van $1.522 in december. Begin dit jaar begon de koers weer rap te stijgen, totdat bijna de $1.800 werd aangetikt. Inmiddels is goud weer wat gezakt tot een koers van $1.660. De sterke volatiliteit zal nog wel blijven aanhouden als we experts als Eric Sprott, Rick Rule en vele anderen mogen geloven. Een waarschuwing voor iedereen die van plan is om met geleend geld te beleggen in het metaal…

    Gedurende de laatste twaalf maanden stonden vrijwel alle mijnbouwaandelen onder water. Volgens onderzoek van Lipper gaven de fondsen die beleggen in de mijnbouwsector het afgelopen jaar de slechtste rendementen van alle 25 specifieke categorieën waarin beleggingsfondsen actief zijn. De mijnbouwaandelen deden het met een winst van 6,8% beter dan het gemiddelde (3,7%), maar veel slechter dan sectoren als 'consumer services' en 'gezondheid en biotechnologie'. Deze twee groepen haalden beide een koerswinst van ongeveer 18% over de laatste twaalf maanden.

    Goudmijnaandelen blijven ver achter bij de spotprijs van het metaal zelf (Bron: Reuters)

    Populariteit ETF's drukt koersen mijnbouwaandelen

    Sinds 2006 hebben de verschillende ETF's in goud een grote vlucht genomen, met als gevolg dat er geld werd onttrokken aan de mijnbouwaandelen. De koerswinst verhoudingen van de mijnbouwaandelen zijn sindsdien ook aanmerkelijke lager geworden. Door de betere prestatie van fysiek goud ten opzichte van de aandelen van mijnbouwbedrijven die goud opgraven kiezen veel beleggers voor fondsen die direct in fysiek metaal beleggen. Niet alleen het rendement was over de afgelopen jaren veel beter, ook worden de ETF's als minder risicovol beschouwd dan mijnbouwaandelen. Voor veel beleggers is het dus een eenvoudige keuze.

    Volgens analist Tom Kendall van Credit Suisse kunnen mijnbouwaandelen de beleggers moeilijk overtuigen, omdat er weinig overtuigende redenen zijn om deze te verkiezen boven de onderliggende waarde, het edelmetaal zelf. ''Als je als mijnbouwbedrijf een gevecht moet leveren om de kosten onder controle te houden en de investeerders denken dat er toenemende politieke of operationele risico's op de loer liggen in het gebied waar het mijnbouwbedrijf opereert, dan voert je een strijd tegen de bult op''. De waardering van goudmijnaandelen, die vroeger nog een premium wisten aan te trekken, is gezakt tot het laagste niveau in tien jaar tijd en zakt nu zelfs onder het gemiddelde van alle mijnbouwaandelen.

    Enorme instroom aan vermogen in goud ETF's (Bron: Reuters)

    Wereldwijd hebben mijnbouwaandelen momenteel een gemiddelde koerswinst verhouding van 10,5, lager dan het gemiddelde van alle aandelen wereldwijd, want dat is ongeveer 12 volgens de Thomson Reuters Datastream. Ter vergelijking: in 2006 waren de mijnbouwaandelen op hun hoogtepunt, toen de koerswinst verhoudingen tussen de 30 en 35 lagen en meer dan dubbel zo hoog waren als het wereldwijde gemiddelde van alle aandelen in die tijd.

    Tom Kendall is van mening dat de goudmijnaandelen inmiddels ondergewaardeerd zijn, maar hij vraagt zich wel af hoeveel de koersen nog kunnen herstellen. ''Ik verwacht dat er nog steeds veel investeerders zijn die verwachten dat de waardering van de mijnbouwaandelen zal verbeteren, maar ik denk niet dat er veel zijn die verwachten dat de waardering weer terug komt op het niveau wat het eerder geweest is.''

    Waardering goudmijnaandelen blijft achter bij gemiddelde van alle aandelen (Bron: Reuters)

  • Turkije moedigt bevolking aan om goud naar de bank te brengen

    Wie zijn goud naar de bank brengt kan dat stallen op een nieuw soort goudrekening, waarover ook nog eens rente zal worden uitgekeerd aan de eigenaar van het goud. Door rente te bieden op goud dat naar een bank wordt gebracht denkt de Turkse regering meer mensen over de streep te trekken, want extra inkomsten uit goud zijn natuurlijk altijd mooi meegenomen. Feit blijft dat Turken die hun goud daadwerkelijk naar de bank brengen er niet meer direct over kunnen beschikken, wat lastig is als de banken in een crisissituatie hun deuren sluiten. Turken die een goudrekening openen en hun goud naar de bank brengen zouden wel in de gelegenheid worden gesteld op goud te 'pinnen' bij speciale goudautomaten. Deze automaten schrijven een bedrag af van een bankrekening en geven daar een klein goudbaartje voor terug, zodat het fysieke metaal nog steeds te krijgen is.

    Rente op goud dat opgeslagen ligt bij een bank

    Volgens economen die de Wall Street Joual heeft geraadpleegd moet de nieuwe beleid van de overheid, samen met de invoering van goudrekeningen met een rentevergoeding, de Turkse cultuur veranderen. Die cultuur is sterk gebaseerd op het bezitten van goud als manier om de koopkracht te beschermen tegen economische crises en inflatie. Dat goud wordt bij voorkeur nog thuis bewaard, omdat men in Turkije in de afgelopen decennia al verschillende slechte ervaringen heeft gehad met het bewaren van spaargeld op een bankrekening. Door het goud thuis te bewaren maken Turken zich minder afhankelijk van het bankwezen.

    De Turkse overheid heeft een groot tekort op de lopende rekening, een tekort dat de laatste tijd alleen maar groter is geworden door toenemende consumentenbestedingen en stijgende olieprijzen. Volgens Murat Ucer, econoom bij het in Istanbul gevestigde onderzoekscentrum Global Source Partners, heeft Turkije historisch gezien veel last gehad van crises en inflatie, waardoor er een traditie is ontstaat van het bewaren van goud buiten het financiële systeem.

    Thuis gespaard vermogen

    Hoe groot de omvang is van het opgespaarde goud dat bij de inwoners van Turkije thuis opgeslagen ligt is moeilijk te zeggen. Hier is namelijk geen betrouwbare data van te vinden, wat ook wel weer logisch is gezien het private karakter van het kopen van goud. De Istanbul Gold Refinery kwam tot een schatting van 5.000 metrische ton goud, dat een waarde van $270 miljard zou vertegenwoordigen. De meest recente data laat zien dat veel Turken in de laatste maanden nog meer spaargeld thuis hebben opgeslagen.

    Vorig jaar verloor de Turkse munt, de lira, bijna 20% van haar waarde tegenover de dollar. En we weten allemaal dat ook de dollar er niet zo best voor staat, waadoor het gedrag van de Turkse bevolking te begrijpen is. De vraag naar goudbaren en gouden muntstukken verdubbelde ook bijna (+99%) ten opzichte van een jaar eerder, zoals het World Gold Council onlangs liet zien in haar nieuwste rapport.

    Ondanks de gestegen inkomens en de dalende werkloosheid halen Turken steeds meer geld uit het financiële systeem. Zo bericht de Wall Street Joual dat het gespaarde vermogen in het banksysteem de laatste jaren flink is teruggelopen. Van alle economieën met een omvang van meer dan €100 miljard BBP heeft Turkije een zeer laag spaarsaldo, dat alleen overtroffen wordt door een aantal zogeheten 'PIIGS-landen': Griekenland, Portugal en Ierland.

    Zoethoudertje

    Sommige economen twijfelen aan het nut van de nieuwe maatregelen en stellen dat een hervorming van het belastingsysteem effectiever is. Veel Turken zullen zich niet laten verleiden door eenvoudige zoetmakers van de overheid, omdat ze weten dat het goud pas echt veilig is als je het zelf in de hand kunt houden. 'In een noodgeval kun je het omruilen voor geld', aldus een 70-jarige Turkse vrouw die woonachtig is in Istanbul. 'Je hoeft niet te wachten tot de bank de middelen beschikbaar heeft gemaakt.'

  • Ben Bernanke: ‘Goudstandaard lost geen problemen op’

    Het standpunt van Beanke is te begrijpen vanuit zijn positie als voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, het zenuwcentrum van de Amerikaanse dollar sinds de koppeling aan goud in 1971 overboord werd gegooid en de controle over de wereldreservemunt geheel in private handen terechtkwam. We moeten namelijk niet vergeten dat de Federal Reserve een volledig private instelling is waarvan een aantal grote zakenbanken de oprichters en aandeelhouders zijn. Ben Beanke, als voorzitter van de FED, zal er dus alles aan doen om de privileges van de FED te verdedigen.

    Maar heeft Beanke ook gelijk als hij praat over de 'tekortkomingen' van een goudstandaard? Verschillende economen, met name uit de hoek van de Oostenrijkse School, hebben al tientallen jaren geleden beargumenteerd dat alleen goud de disciplinerende werking heeft die noodzakelijk is voor een eerlijk en vrij geldsysteem. Sinds de ontkoppeling van goud is er geen rem op de dollarcreatie, met als gevolg dat verschillende belangengroepen met machtige posities in het financiele en politieke systeem meer macht en welvaart naar zich toe konden trekken. We nemen de argumenten die Ben Beanke presenteerde op zijn lezing onder de loep en zullen deze vanuit een andere invalshoek benaderen, onderbouwd met theorieen over geld die werden ontwikkeld door verschillende economen die van mening zijn dat de rol van goud in het geldsysteem onmisbaar is om vrijheid en stabiliteit te behouden in de maatschappij.

    Ben Beanke: “Omdat een goudstandaard de geldhoeveelheid dicteert is er niet veel ruimte meer voor centrale bankiers om de economie te stabiliseren met monetair beleid”

    Het probleem met deze stelling is dat Beanke twee aannames neerlegt die op zijn minst discutabel zijn. Ten eerste stelt hij dat de economie stabiliserend monetair beleid nodig heeft en ten tweede komt hij tot de conclusie dat de centrale bank daarvoor de aangewezen organisatie is. Maar is het niet zo dat de Federal Reserve, door de rente kunstmatig laag te houden, een verkeerde perceptie geeft van het feitelijke aanbod van geld? In een vrije markt van geld suggereert een lage rente dat er overvloedig geld beschikbaar is, omdat de wet van vraag en aanbod dicteert dat de kosten van het lenen van geld lager worden als er meer aanbod is tegenover de vraag.

    Doordat de Federal Reserve zelf een renteniveau kan kiezen wekt ze verkeerde verwachtingen bij ondeemers en investeerders. Bepaalde investeringen, die niet lucratief zijn bij de marktrente, kunnen opeens wel lucratief lijken door de beschikbaarheid van kunstmatig goedkoop geld. Het gevolg hiervan is overinvestering, dat zich kan concentreren in een bepaalde richting. Neem als voorbeeld  de situatie in Amerika na de aanslagen van 11 september. De aandelenkoersen waren weggezakt na het barsten van de inteetzeepbel en de economie draaide op een lager pitje. De Federal Reserve begon de rente te verlagen en de overheid moedigde mensen aan om te investeren in iets wat veilig en tastbaar is, namelijk een eigen huis. Door de extreem lage rente en het soepele beleid van banken gingen meer mensen huizen kopen, met als gevolg dat de prijzen begonnen te stijgen. De prijsstijging trok nog meer kopers aan, totdat de huizenmarkt speculatieve vormen begon aan te nemen. Mensen begonnen te speculeren op vastgoed, met de verwachting dat nieuwe kopers op de markt de prijzen wel verder zouden opstuwen. Uiteindelijk spatte de huizenbubbel uiteen en verloren veel mensen hun geld. Niet alleen de mensen die een huis gekocht hadden, maar ook veel mensen die werkten in sectoren die gerelateerd zijn aan de huizenmarkt of die hun vermogen hadden belegd (of laten beleggen) in derivatenproducten die gebaseerd waren op slechte hypotheken of die zich daartegen verzekerden. De verliezen werkten via de handel in herverpakte schuldpapieren door in de hele wereld, want ook pensioenfondsen en beleggingsfondsen in andere delen van de wereld wisten na het barsten van de huizenbubbel in de VS opeens niet meer hoe ze deze financiele activa moesten waarderen.

    De grote vraag is dan of de huizenmarkt zich ook zo op had kunnen blazen als de vrije markt de rente zou dicteren, een rente die veel hoger is en die het voor veel minder mensen interessant zou maken om een hypotheek te nemen. De Federal Reserve verstoort de markt door zelf aan de knoppen te draaien en daarmee de zelfreinigende werking van de vrije markt te negeren. Sinds de beursval van 2008, en de centrale banken de rente opnieuw verlaagden en miljarden aan noodleningen verstrekten, zien we een toenemende van vlucht van speculatief geld richting grondstoffen. Ook de markt van Amerikaanse staatsobligaties krijgt door toedoen van het QE2 programma van de Federal Reserve een steeds kunstmatiger karakter, want de rente die de Amerikaanse overheid betaalt om geld voor 10 jaar te lenen staat naar onze mening in geen verhouding tot de geldontwaarding en het risico dat beleggers lopen. De Federal Reserve heeft een dubbel mandaat van enerzijds prijsstabiliteit en anderzijds een lage werkloosheid. Totnogtoe vervult de centrale bank deze twee ketaken met weinig succes, want de kosten van levensonderhoud zijn, uitgedrukt in Amerikaanse dollars, de afgelopen tien jaar snel opgelopen. De goudprijs laat zien dat de stijgende kosten samenhangen met een dalende waarde van de dollar, want veel grondstoffen zijn, uitgedrukt in goud, juist relatief stabiel gebleven in prijs of zijn juist goedkoper geworden.

    Om de stelling van Beanke te weerleggen kunnen we beargumenteren dat het beleid van de Federal Reserve juist destabiliserend heeft gewerkt, omdat het de bewegingen van de vrije markt negeert en faciliterend werkt voor 'verkeerde' investeringen. Een goudstandaard beperkt de mogelijkheden van de centrale bank om de rente te manipuleren, omdat een te hoge of een te lage rente zorgt voor een instroom of uitstroom van vermogen richting goud. Op Zero Hedge verscheen gisteren een uitvoerige analyse van Antal Fekete, die nog dieper in gaat op de relatie tussen goud en rente.

    Wie mee gaat in de aanname van Beanke dat een centrale bank de economie moet kunnen stabiliseren met 'monetair beleid' zal zich inmiddels ook achter de oren moeten krabben. De rente, de draaiknop waar de Federal Reserve aan kan draaien om de economie te stimuleren of afkoelen, staat inmiddels al jaren op de bodem van 0 tot 0,25 procent. Dat de economie nog geen hogere rente kan verdragen, en dat de lage rente ook niet voor de gewenste economische groei heeft gezorgd, geeft het onvermogen van de Federal Reserve aan om de economie te 'sturen' of te 'stabiliseren'. De ruimte die de centrale bank heeft door de rente te verhogen of the verlagen blijkt dus ook maar zeer beperkt te zijn onder de meest kritische omstandigheden.

    Beanke over zijn rol als voorzitter van de centrale bank: “Je moet aandacht besteden aan hoe de economie ervoor staat en niet te snel de maatregelen terugdraaien die helpen bij het herstel”

    Dit goede vooemen van Beanke zal waarschijnlijk altijd een vooemen blijven, want ook de voorzitter van de centrale bank kan niet weten wat precies het juiste moment is om het losse monetaire beleid terug te draaien. Ben Beanke zag het uiteenspatten van de vastgoedzeepbel in Amerika niet aankomen en achtte dat ook niet waarschijnlijk. Zelfs in 2007, toen de huizenmarkt al over zijn top heen was, bleef Beanke volhouden dat er geen aanzienlijke prijsdaling van huizen op landelijke schaal zou komen. Een goed gevoel voor timing lijkt Beanke dus niet te hebben, maar daar komt nog eens bij dat ook de maatregelen die de centrale bank kan nemen niet per definitie het gewenste effect hoeven te hebben. Zelfs de best geinformeerde experts kunnen niet precies weten hoe de economie zich zal ontwikkelen, omdat er teveel variabelen zijn die elkaar kunnen beinvloeden.

    Ben Beanke beargumenteerde in zijn lezing dat het fenomeen van een centrale bank niet nieuw is, aangezien er in de 17e eeuw al een centrale bank werd opgericht in Zweden. Maar ook dat gegeven kan niet verhullen dat een geldsysteem, dat op niets anders rust dan vertrouwen, vroeg of laat misbruikt zal worden en zichzelf uiteindelijk zal veietigen. Papiergeld was van oorsprong niets meer of minder dan een belofte op een bepaald goed van waarde. Verbreekt een partij de belofte op het onderliggende goed (van 1944 tot 1971 was dat een troy ounce goud voor elke $35), dan verliest ook het papier waarop deze belofte geschreven staat aan waarde. Het is vooral de onwetendheid of gemakzucht van de bevolking dat de Amerikaanse dollar nog steeds waarde heeft, maar vanuit een historisch perspectief gezien kan ook een centrale bank de waarde van een ongedekt geldsysteem niet eeuwig in stand houden.

    Goudstandaard werkt disciplinerend

    Vaak werd de goudstandaard aangewezen als de oorzaak voor de Grote Depressie van de jaren dertig, omdat centrale bankiers niet in de gelegenheid waren om nieuw geld in omloop te brengen en de koppeling aan goud daardoor deflatie in gang zette. Ben Beanke heeft deze crisis bestudeerd en kwam tot de conclusie dat de centrale bank toen te weinig heeft gedaan om meer geld beschikbaar te maken. Maar volgens Jim Rickards, auteur van het boek Currency Wars, was niet het goud, maar de vastgestelde prijs ervan het probleem. Amerika had in die tijd veel meer geld in omloop gebracht, waardoor de goudprijs eigenlijk hoger moest zijn om te compenseren voor de grotere geldhoeveelheid. Het gevolg was een spiraal van deflatie, terwijl een koppeling van goud tegen een veel hogere koers juist een milde inflatie tot gevolg had kunnen hebben.

    De ke van een goudstandaard is dat het een disciplinerende werking heeft voor overheden en centrale bankiers. Goud is van constante kwaliteit en heeft een bijna constant aanbod, waardoor er niet mee gemanipuleerd kan worden zoals het ongedekt papiergeld. Een goudstandaard disciplineert overheden om niet meer geld uit te geven dan er binnenkomt, omdat dan simpelweg de rente op de staatsobligaties zal oplopen. Een centrale bank kan onder een goudstandaard niet de helpende hand bieden aan overheden, bijvoorbeeld door staatsobligaties aan te kopen met geld dat uit het niets is gecreëerd.

    Ons huidige geldsysteem, waarin geld als schuld wordt gecreëerd, schept hele andere problemen die veel groter zijn dan de praktische beperkingen van een door goud gedekt geldsysteem. Omdat het ongedekte geldsysteem van de Amerikaanse dollar een bijna onbeperkte groei van schulden toestaat konden we in deze wereldwijde schuldencrisis terechtkomen. De schuld kan niet worden afgelost, omdat de schuld altijd per definitie groter is dan de geldhoeveelheid. De schuld wordt een soort giftig afval, zoals Antal Fekete schrijft in zijn analyse. Het kan niet worden verteerd in ons huidige geldsysteem en kan alleen maar vooruit worden geschoven door nog meer schulden te creëeren. Iedereen die dit grafisch uittekent zal tot de conclusie komen dat een dergelijk systeem op een gegeven moment volledig vast zal lopen.

  • Het aandelenparadigma van Warren Buffett

    'In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst' is een bekende uitspraak in de wereld van beleggen. Zou deze uitspraak ook van toepassing zijn op de wereldwijd bekende belegger Warren Buffett? De man wordt door velen geroemd om zijn prestaties, maar wie nog eens goed naar de cijfers kijkt komt erachter dat het sinds 2001 helemaal niet zo goed meer gaat met zijn beleggingsstrategie. Uitgedrukt in goud is zijn beleggingsfirma Berkshire Hathaway al tien jaar aan het dalen in waarde, maar toch blijft Buffett zijn aandelenhouders ervan overtuigen dat aandelen veel aantrekkelijker zijn dan glimmend edelmetaal.

    Maar zijn aandelen nog wel zo aantrekkelijk? Is het niet zo dat Buffett inmiddels met zoveel vermogen in aandelen zit dat hij niet anders kan dan zijn positie verdedigen? Is dat de reden dat hij nog steeds zo kritisch is over goud en zo positief over de aandelenmarkten? Op YouTube kwamen we een interessante video tegen, die het imperium van Warren Buffett van een andere kant belicht. De maker van de video laat zich uitermate kritisch uit over Buffett en vergelijkt zijn uitspraken met zijn daden. We moeten er expliciet bij vertellen dat het gepresenteerde verhaal niet ons verhaal is, maar dat we er wel veel elementen uit herkennen en beamen. Onderstaande video verscheen op 29 februari 2012 op YouTube.

    In de video wordt ook aandacht besteedt aan de zilveraankoop en verkoop van Warren Buffett. Hij verkocht zijn positie al vroeg in de bull market, een onvrijwillig besluit dat gemaakt zou zijn nadat Buffett door de Bank of England op het matje was geroepen. Zijn belegging van een kleine $1 miljard aan fysiek zilver werd door de CFTC aangemerkt als manipulatie, omdat zijn positie dermate groot was dat hij de markt ermee kon sturen. Hem zou verzocht zijn om zijn zilverpositie om deze reden te sluiten. Hierover schreef Martin Armstrong (zie hier en hier).

    Waardeontwikkeling van Berkshire Hathaway, uitgedrukt in goud

  • Willem Buiter: ‘Kans op herstructurering Spaanse schuld groter dan ooit’

    Ieder weldenkend mens weet dat de grootste problemen nog niet zijn opgelost in de Europese schuldencrisis. Griekenland tapt opnieuw geld uit een Europees noodfonds, omdat het op de kapitaalmarkten niet meer kan lenen tegen een normale rentevergoeding. Ondertussen komen ook andere landen dieper in de problemen, zoals Portugal, Italië en Spanje. Het is overigens niet de eerste keer dat Willem Buiter zijn zorgen uitspreekt over Spanje, want in november zag hij het ook al helemaal mis gaan met Spanje of Italië.

    Zo ver is het nog niet gekomen, maar men kan ook niet zeggen dat het nu veel beter gaat dan een paar maanden geleden. Het begrotingstekort van Spanje zal opnieuw de limiet van 3% overschrijden en het land staat op het punt om voor de tweede keer sinds 2009 in een recessie te belanden. De bezuinigingen van de Spaanse regering missen hun uitwerking niet, want de verwachting is dat de binnenlandse consumptie in 2012 met nog eens 4% zal krimpen. In een land dat kampt met een werkloosheid van meer dan 20% (en zelfs meer dan 50% onder de jeugd) is dat niet bepaald een stabiliserende factor. Ook de export van Spanje loopt terug, want die was in januari 3,9% lager dan diezelfde maand van vorig jaar.

    Volgens Willem Buiter gaat het nu echt de verkeerde kant op met Spanje en is 'de kans op een herstructurering van de staatsschuld groter dan ooit'. De Spaanse staatsschuld is een factor twee groter dan die van Griekenland, maar is procentueel een stuk lager door de grotere omvang van de Spaanse economie. De rente op de Spaanse 10-jaars staatsobligaties steeg vandaag met 3,35%, wat in de markt van staatsobligaties een zeer grote uitslag is. De rente op het schuldpapier met een looptijd van 10 jaar steeg vandaag op de obligatiemarkt naar bijna 5,4%, terwijl deze aan het begin van de maand nog onder de 5% lag.

    Desondanks heeft Spanje nog weinig problemen om nieuw geld op te halen voor de middellange termijn, want gisteren veilde de Spaanse overheid voor €5,04 miljard aan staatsobligaties met looptijden van 12 en 18 maanden tegen de laagste rente sinds twee jaar. Obligaties met kortere looptijden worden vaak beschouwd als een vorm van liquiditeit en hebben daardoor bijna altijd een veel lagere rentevergoeding. Het zou ons niet verbazen als het leenprogramma van de ECB (LTRO #1 en #2) verantwoordelijk zijn voor de lage rentes op kortlopende staatsobligaties, maar we hebben niet de cijfers paraat om dat te onderbouwen.

    De boodschap van Willem Buiter is in feite niet veel anders dan die van november 2011, maar wist de markten dit keer wel weer te bewegen. Na het interview zakte de euro iets weg ten opzichte van de dollar en ging ook de DAX index in Frankfurt iets naar beneden. De spread, het renteverschil tussen de 10-jaars obligaties van Duitsland en die van de 'zwakkere' Europese landen, liep ook weer wat op. Blijkbaar vond er ook een kleine verschuiving plaats van vermogen richting de Amerikaanse staatsobligaties, want daarvan daalde op datzelfde moment juist de rente. Zero Hedge heeft de grafieken onder elkaar gezet, klik daarvoor op deze link.

    Willem Buiter uit opnieuw zijn zorgen over de Spaanse economie en haar staatsschuld

  • Reële inkomens in de VS opnieuw gedaald in februari

    Gecorrigeerd voor inflatie zakte het gemiddelde uurloon dus met 0,3% in één maand, nadat het een maand ervoor ook al met 0,1% was gezakt. Sinds de piek van oktober 2010 is het reële inkomen op uurbasis voor een gemiddelde Amerikaan al met 1,2% geslonken. En dat is volgens de officiële inflatieberekening, waar niet alleen wij nog steeds onze vraagtekens bij zetten. Veel producten zijn veel sneller gestegen in prijs dan de CPI doet vermoeden, waarmee de reële inkomensdaling nog veel groter is dan de gerapporteerde 1,2%.

    Over het afgelopen jaar is het aantal gewerkte uren niet veel veranderd, terwijl het uurloon over het algemeen veel minder snel steeg dan de officiële prijsinflatie volgens de CPI. Hieruit kunnen we concluderen dat vooral de lagere en de gemiddelde inkomens in de VS worden geraakt door de crisis. Deze groepen hebben meestal een vast inkomen en besteden een groter gedeelte daarvan aan dagelijkse benodigdheden. Daar tegenover staat doorgaans minder bezittingen die beschermen tegen inflatie, zoals vastgoed, grond, aandelenportefeuilles en edelmetaal.

    Statistieken en inflatie

    Het CPI inflatiecijfer, dat voluit geschreven wordt als de 'Consumer Price Index', is een fictief mandje van goederen en diensten dat is samengesteld door het Amerikaanse Bureau of Labor Statistics. Aan de hand van deze mix aan goederen en diensten bepaalt men de ontwikkeling van de prijzen, al komt het nog wel eens voor dat de samenstelling van dit mandje wordt gewijzigd. Dat is enerzijds wel logisch te verklaren, omdat ook de behoeftes van de Amerikanen door de jaren heen kunnen veranderen. Anderzijds blijken de aangepaste inflatiecijfers volgens de Consumer Price Index steeds meer uit de pas te lopen bij de alteatieve methodes om de prijsinflatie te berekenen.

    Het American Institute of Economic Research maakte een alteatief voor het CPI, dat op soortgelijke wijze de prijsontwikkeling van met namelijke dagelijkse consumptiegoederen probeert te meten. Hun conclusie was dat de prijsinflatie over heel 2011 ongeveer 8% was, tegenover 3,1% volgens de CPI. Ook John Williams van Shadowstats houdt de inflatie bij, maar rekent daarbij volgens de oude methodes die het BLS zelf toepaste in 1980 en 1990. Ook hij komt op een hogere prijsinflatie van ongeveer 6 tot 10 procent (afhankelijk van de gekozen methode). Wie kijkt naar de ontwikkeling van de grondstoffenprijzen, de kosten van een liter benzine, de prijzen van een mandje boodschappen en de kosten van een biertje op het terras over de afgelopen tien jaar zal ook tot de conclusie komen dat de prijsinflatie in 2011 eerder 8 dan 3,1 procent was.

    Prijsinflatie versus monetaire inflatie

    Met het begrip inflatie verwijst men vrijwel altijd naar de ontwikkeling van prijzen. Daarmee worden de ogen op tactische wijze van de bal gehouden, want stijgende prijzen kunnen verschillende oorzaken hebben. Niet alleen vraag en aanbod van het product bepaalt de prijs, maar ook de vraag en het aanbod van het geld waarmee het product wordt afgerekend. Als de prijzen van bepaalde goederen heel snel stijgen kan dat verschillende oorzaken hebben, zodat de gemiddelde consument in het duister tast over wat er precies ten grondslag ligt aan de prijsstijging. De overheid is er niet vies van om speculanten de schuld te geven van een prijsstijging, bijvoorbeeld als het gaat om voedsel, olie en goud. Een prijsstijging kan te maken hebben met een krimpend aanbod van het goed, maar het kan ook net zo goed het gevolg zijn van een groter aanbod van geld. De geschatte wereldwijde geldhoeveelheid is sinds 1971, toen de Amerikaanse dollar werd ontkoppeld van goud, gestaag toegenomen van een paar biljoen tot enkele tientallen biljoenen dollars.

    Ontwikkeling van de verschillende grondstoffenprijzen van eind 2009 tot en met mei 2011 (Bron: Factset.com)

    Ontwikkeling van de geschatte geldhoeveelheid sinds 1971 (Bron: Dollardaze.org)

    Inflatie vergroot kloof tussen rijk en arm

    De geschiedenis heeft keer op keer laten zien dat inflatie vooral de middenklasse en de mensen met lagere inkomens raakt. Die besteden een relatief groot gedeelte van hun inkomen aan goederen en diensten die in prijs stijgen, terwijl ze daar tegenover weinig bezittingen hebben die in prijs stijgen als gevolg van de inflatie. De daling van het reële uurloon van een gemiddelde Amerikaanse werknemer geeft een belangrijke trend weer, die alleen in de juiste context geplaatst kan worden met een helder perspectief op prijsinflatie.

    Gemiddeld uurloon van Amerikaanse werknemer is sinds oktober 2010 met 1,2% gezakt, gecorrigeerd voor de CPI (Bron: BLS)

  • Amerika overweegt sancties tegen India ten aanzien van Iraans olie

    Het olie-embargo is pas echt effectief als alle afnemers van Iraanse olie eraan deelnemen, maar dat blijkt een lastige opgave. Amerika en Europa konden het snel eens worden, maar de grootste afnemers van Iraanse olie, zoals China, Japan en India, blijken niet zo enthousiast te zijn over het terugbrengen van hun olie-import vanuit Iran. China heeft haar import al teruggebracht en Japan zou daar plannen voor hebben klaarliggen, maar beide landen gaan nog niet zo ver als Amerika wil. Japan zou haar import met 11% willen terugschroeven, zo verklaarde een woordvoerder van de Japanse regering op 21 februari. China heeft haar import van Iraanse olie ten opzichte van december vorig jaar al gehalveerd van 550.000 naar 275.000 vaten per dag, maar deze daling zou volgens de berichtgeving op Bloomberg vooral samenhangen met de onenigheid over de vast te stellen prijs voor de olie en minder met de door Amerika gewenste sancties.

    Japan en Zuid-Korea conformeren zich totnogtoe niet aan het olie-embargo, want beide landen importeerden in januari veel meer olie dan daarvoor. Wel hebben beide landen kenbaar gemaakt hun import voor juni te zullen reduceren, al zal de reductie beperkt blijven tot de ongeveer 15% die Amerika voor ogen heeft als het minimale niveau. Dit percentage wordt genoemd door bronnen die niet met naam genoemd willen worden, want een expliciet percentage is niet opgenomen in het sanctiebeleid van de V.S. ten aanzien van Iran en haar oliehandel. In India wordt geen gehoor gegeven aan het Amerikaanse verzoek om de olie-import te verminderen, wat voor de Obama regering voldoende reden is om te dreigen met sancties tegen India.

    Olie voor goud

    Het land, dat de derde grootste afnemer is van Iraanse olie, sloot begin dit jaar een deal met Iran om olie af te rekenen in goud. Op die manier werd de blokkering van het betalingsverkeer door de Iraanse centrale bank omzeild en werd tegelijkertijd de rol van goud als concurrent voor de Amerikaanse dollar duidelijk. Amerika zal hier ongetwijfeld niet blij mee zijn, wat ook de reden kan zijn dat de Obama regering juist India waarschuwt voor mogelijke sancties.

    India is voor haar groeiende energiebehoefte erg afhankelijk van de olie uit Iran, zo beweren de Indiase ministers van olie (S. Jaipal Reddy), Financiën (Pranab Mukherjee) en van Buitenlandse Zaken (Ranjan Mathai). De Amerikaanse regering heeft India al een helpende hand toegestoken bij het vinden van andere leveranciers voor olie, zoals Irak en Saoedi-Arabië, zo berichten ambtenaren vanuit zowel de Amerikaanse als de Indiase regering.

    De Mangalore Refinery is de grootste Indiase afnemer van Iraanse ruwe olie. Deze raffinaderij zou volgens ingewijden al plannen hebben om met ingang van volgende maand de import van Iraanse olie met 15% terug te schroeven. Als dat waar is zet India alvast een stap in de door Amerika gewenste inrichting.

    Nancy Powell, de ambassadeur die is aangewezen voor het onderhouden van de relaties met India, informeerde het Amerikaanse Congres vorige maand al over de inspanningen die ze zal gaan leveren om India minder afhankelijk te maken van Iraanse olie. Ze was dan ook verheugd om van de Indiase minister van Buitenlandse zaken Mathai te horen dat India vooemens is haar afhankelijkheid van Iraanse olie terug te brengen tot 10% van de totale energiebehoefte.

    Mark Dubowitz van het Amerikaanse 'Foundation for the Defense of Democracies' en adviseur van de Obama regering voor wat betreft sancties, heeft gezegd dat “India er niet van uit moet gaan dat het geen sancties opgelegd zal krijgen van Amerika”. Daarvoor moet het land eerst laten zien dat het de komende drie maanden minder olie zal afnemen van Iran. “Er is geen reden om India een ontheffing te geven, terwijl de EU, Japan en andere landen hun oliehandel met Iran terugschroeven”, zo verklaarde Dubowitz in een interview. Hij zet zijn woorden kracht bij: “Geen land moet er zeker van kunnen zijn dat het geen doelwit wordt van Amerikaanse sancties”

    Bloomberg bericht verder dat de Indiase regering volgens diverse analisten stilletjes druk uitoefent op haar raffinaderijen om op zoek te gaan naar andere bronnen dan Iran voor hun behoefte aan ruwe olie. Veel grote raffinaderijen zijn in het bezit van de Indiase overheid en zouden dus snel kunnen handelen onder druk van de regering.

    Iraanse atoomprogramma

    De sancties die de Amerikaanse president Obama op 31 december ondertekende zijn onderdeel van een groter programma dat erop gericht is de Iraanse economie te verlammen. Door het land af te sluiten van de buitenwereld loopt het een groot deel van haar inkomsten mis, omdat de Iraanse economie voor meer dan de helft draait op de olie-industrie. Als de export van Iraanse olie wordt geblokkeerd heeft het land minder financiële middelen om het atoomprogramma voort te zetten, zo is de algemene verwachting. De VS is bang dat Iran werkt aan een atoombom, al heeft het daar geen harde bewijzen voor kunnen vinden. Iran blijft volhouden dat het nucleaire programma alleen een civiel doel heeft, namelijk het opwekken van energie.

    Iraanse olie-export in segmenten (bron: Global Trade Atlas, New York Times)

  • Update: uitspraak rechtbank inzake DNB en goudbelegging pensioenfonds

    Uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam blijkt dat het pensioenfonds voor de glasfabrieken 77,8% van het totale vermogen in staatsobligaties heeft belegd, 8,3% in cash (“en overige posten”), 1,1% in vastgoed en 13% in grondstoffen. De aanwijzing die DNB vorig jaar mei het fonds had gegeven had betrekking op de 13% grondstoffen. De grondstoffenbelegging was volledig in goud gealloceerd en dat was in de ogen van DNB niet conform de “prudent person norm”.

    In eerste instantie ging de voorzieningenrechter mee in het oordeel van DNB en moest het pensioenfonds voor de glasfabrieken haar positie in fysiek goud afbouwen tot 1 tot 3% van het totale beheerde vermogen. Volgens de rechtbank Rotterdam is deze aanwijzing onvoldoende gemotiveerd geweest en is er na het verzoek van de rechtbank door DNB geen aanvullende motivering gegeven. De rechtbank stelt bovendien dat waar DNB deze aanwijzing wel motiveert, er een valide tegenmotivering van het pensioenfonds ligt. Zo stelt DNB dat goud volatieler is dan aandelen waarbij DNB haar berekening baseert op de periode vanaf 1980. De cijfers van het pensioenfonds laten een ander beeld zien. De rechtbank zegt daarover:

    De verwijzing naar de daling van de goudprijs in 1980 en de standaarddeviatie van 33,7 zijn door DNB ongewijzigd gehandhaafd in de motivering van 21 december 2011. Door de rechtbank wordt dit als onvoldoende motivering beschouwd voor het standpunt van DNB dat er te veel risico’s samenhangen met beleggen in goud. Het fonds heeft erop gewezen dat over de afgelopen 10 jaar de goudprijs stabiel is gestegen en de standaarddeviatie voor goud in de periode van 2000- 2010 13,1% betrof tegen een standaarddeviatie voor aandelen van 21,5 %.

    Een ander element dat in de uitspraak opvalt betreft het ontbreken van kwantitatieve eisen ten aanzien van het belegde vermogen van pensioenfondsen. De Wetgever (lees: Tweede Kamer) heeft geen “harde” richtlijnen vastgesteld die bepalen dat pensioenfondsen een x percentage moeten beleggen in aandelen, (staats)obligaties, vastgoed of grondstoffen. Daarmee is de interpretatie van wat prudent is niet een exacte wetenschap. Wat ons betreft is het tevens een vraag of het voor pensioenfondsen wel prudent is om bijna 80% van het belegde vermogen in overheidsbureaucratieën te steken.

    Zoals uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op te maken is, blijkt de interpretatie die verbonden wordt aan de “prudent person norm” voor veelerlei uitleg vatbaar te zijn. De uitleg van DNB is dat naar het oordeel van de rechtbank niet. De rechtbank verwijt DNB dit begrip met een zekere willekeur invulling te hebben gegeven en – om met de woorden van de rechtbank Rotterdam te spreken – kan de invulling van DNB “de rechterlijke toets” niet doorstaan.

    Een laatste opmerkelijk punt is dat de rechtbank DNB niet in staat acht om met een verweer te komen die de rechtbank tot een andere besluit zou moeten dwingen. Daaropvolgend heeft de rechtbank de aanwijzing veietigd, DNB veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en heeft de rechtbank “het onderzoek geopend” naar het schadebedrag dat DNB aan het pensioenfonds moet betalen ter compensatie van de geleden schade als gevolg van de aanwijzing.

     

    Via Rechtspraak.nl (de uitspraak is na te zoeken met: LJN: BV9210, Rechtbank Rotterdam , AWB 11/2632 BC-T2):

    LJN: BV9210, Rechtbank Rotterdam , AWB 11/2632 BC-T2

    Print uitspraak

    Datum uitspraak:

    15-03-2012

    Datum publicatie:

    19-03-2012

    Rechtsgebied:

    Bestuursrecht overig

    Soort procedure:

    Eerste aanleg – meervoudig

    Inhoudsindicatie:

    Einduitspraak na tussenuitspraak van 24 november 2011 (LJN BU6966). Betreft aanwijzing aan het pensioenfonds om het deel van de beleggingsportefeuille dat in goud is belegd af te bouwen tot maximaal 3%. DNB heeft ter uitvoering van het bepaalde in de tussenuitspraak bij brief van 21 december 2011 een nadere motivering gegeven. DNB heeft naar het oordeel van de rechtbank nog steeds niet inzichtelijk gemaakt waarom een belegging van 13% in goud niet conform de prudent person-norm is en een belegging van 3%, gelet op de samenstelling van de beleggingsportefeuille en de specifieke omstandigheden van het pensioenfonds, wel. Het is niet duidelijk op welke wijze de risicoverdeling binnen de gehele portefeuille door DNB betrokken is in de beoordeling en welke maatstaven zijn gehanteerd. Uit de motivering zoals deze thans is neergelegd in de brief van 21 december 2011 blijkt nog steeds niet dat er door DNB maatwerk is verricht door de totale beleggingsportefeuille en de specifieke omstandigheden van het fonds in ogenschouw te nemen. DNB heeft de door de rechtbank bij haar tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet hersteld.

    Vindplaats(en):

    Rechtspraak.nl

    Uitspraak

    RECHTBANK ROTTERDAM
    Sector Bestuursrecht
    Meervoudige kamer

    Reg.nr.: AWB 11/2632 BC-T2

    Uitspraak in het geding tussen

    de stichting Stichting Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken, te Gorinchem, eiseres (hiea: het fonds),
    gemachtigde prof. dr. E. Lutjens, advocaat te Amsterdam,

    en

    de naamloze vennootschap De Nederlandsche Bank N.V., verweerster (hiea: DNB),
    gemachtigde mr. C.M. Bitter, advocaat te Den Haag.

    1  Ontstaan en loop van de procedure

    Bij besluit op bezwaar van 16 mei 2011 (hiea: het bestreden besluit) heeft DNB het bezwaar van het fonds tegen de bij besluit van 20 januari 2011 (hiea: het primaire besluit) aan het fonds gegeven aanwijzing, die ertoe strekt dat het fonds haar beleggingsportefeuille in goud blijvend afbouwt – afhankelijk van de uiteindelijk samen te stellen assetmix – tot een percentage gelegen tussen 1 en 3 %, ongegrond verklaard en de aanwijzing onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.

    Het fonds heeft beroep ingesteld.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011.

    De rechtbank heeft op 24 november 2011 een tussenuitspraak gedaan en met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (hiea: Awb) DNB in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen.

    Bij brief van 21 december 2011 heeft DNB een nadere motivering aan de rechtbank doen toekomen.

    Bij brief van 18 januari 2012 heeft het fonds haar zienswijze gegeven op de brief van DNB van 21 december 2011.

    De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

    2  Overwegingen

    2.1  Ingevolge artikel 171, eerste lid, van de Pensioenwet (hiea: Pw) kan DNB een pensioenuitvoerder die niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing verplichten om binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn ten aanzien van in de aanwijzingsbeschikking aangegeven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

    2.2  Artikel 135 van de Pw luidt:

    “1. Een pensioenfonds voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel en met name gebaseerd is op de volgende uitgangspunten:
    a. de waarden worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden; en
    b. (…);
    c. de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaardering.
    2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter waarborging van het prudente beleggingsbeleid nadere regels gesteld.
    3. De (…) regels die op grond van het tweede lid worden gesteld ten aanzien van de diversificatie van waarden zijn niet van toepassing op beleggingen in staatsobligaties.”

    Artikel 13 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (hiea: Besluit FTK) luidt, voor zover hier van belang:

    “1. De waarden worden op zodanige wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd.
    2. Waarden die ter dekking van de technische voorzieningen worden aangehouden, worden belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen.
    (…)
    5. De waarden worden naar behoren gediversifieerd zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde waarden, of een bepaalde emittent van waarden of groep van ondeemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden.
    (…)”

    2.3  In haar tussenuitspraak van 24 november 2011 (LJN: BU6966) heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert en DNB in de gelegenheid gesteld te motiveren op welke wijze zij – op maat – invulling heeft gegeven aan de normen van artikel van artikel 135 van de Pw en artikel 13 van het Besluit FTK en of de maatstaven die zij heeft gehanteerd voor het fonds voldoende kenbaar zijn geweest.

    2.4  DNB heeft ter uitvoering van het bepaalde in de tussenuitspraak bij brief van 21 december 2011 de wijze waarop zij artikel 135 van de Pw en artikel 13 van het Besluit FTK toepast en waarop zij het beleggingsbeleid van het fonds aan deze normen heeft getoetst nader gemotiveerd.

    2.4.1  DNB heeft verklaard dat het niet haar oogmerk was om de open norm in te vullen met het goudbelang in de GSCI en het beleggingsbeleid van andere pensioenfondsen. DNB stelt in verband met de beoordeling van de vraag of een belegging in goud van 13% van de totale beleggingsportefeuille van bovenmatige afhankelijkheid of vertrouwen getuigt, de hele beleggingsportefeuille van het fonds beoordeeld te hebben op diversificatie in samenhang met de aan de verschillende waarden verbonden risico’s. Vastgesteld is dat de beleggingsportefeuille volgens de opgave van het fonds aldus was verdeeld: 77,8% staatsobligaties, 13% grondstoffen, 8,3% cash en overige posten 1,1 % onroerend goed. Van de 22% die niet belegd was in staatsobligaties was, gelet op deze verdeling, 55% belegd in de categorie grondstoffen en wel voor het geheel belegd in goud. Volgens DNB is dit deel op zichzelf al bovenmatig. Daarbij heeft DNB de risico’s betrokken die samenhangen met beleggen in goud. Evenals in het besluit van 16 mei 2011 heeft DNB erop gewezen dat het hoge percentage van 13% als risico heeft dat een flinke daling van de goudprijs zeer negatieve gevolgen heeft voor het fondsvermogen van het fonds als geheel en gewezen op de daling van de goudprijs tussen 21 januari 1980 en 18 maart 1980 van $ 850,00 naar $ 481,20 per ounce. Tevens is naar voren gebracht dat de goudprijs in de maand december 2011 met ongeveer 9% is gedaald. Voorts heeft DNB er op gewezen dat de volatiliteit van goud in de afgelopen 40 jaar hoger was dan die van aandelen en dat de standaarddeviatie voor goud in deze jaren 33,7% was tegen een standaarddeviatie voor aandelen van 18,5%. Op grond hiervan heeft DNB in het bestreden besluit en in de nadere motivering van 21 december 2011 geconcludeerd dat goud een volatiele, risicovolle belegging is. DNB concludeert dat het fonds niet aan artikel 13, vijfde lid, van het Besluit FTK voldeed.

    2.4.2  DNB heeft aangegeven de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de kenbaarheid van de wijze waarop zij de open normen heeft ingevuld aldus te begrijpen dat deze samenhangen met de lezing door de rechtbank van het bestreden besluit dat artikel 135 Pw door DNB zou worden ingevuld aan de hand van de GSCI-index en de vergelijking met het beleggingsbeleid van andere Nederlandse pensioenfondsen. Nu DNB de norm niet op deze wijze invult, rijst naar haar oordeel ook geen vraag naar de kenbaarheid. DNB heeft nog wel opgemerkt dat het fonds behoorde te weten dat met een goudbelegging van 13% de beleggingsportefeuille bovenmatig afhankelijk was in de zin van artikel 13, vijfde lid, van het Besluit FTK. Voor de vraag hoeveel een prudent person afhankelijkheid van en vertrouwen in goud kan/mag hebben is voor een pensioenfonds als goede indicator te gebruiken hoe andere vermogensbeheerders zich “prudent” gedragen, zoals de S&P-GSCI-index en de Dow Jones-UBS commodity index. In deze indices vertegenwoordigt goud slechts een zeer beperkt belang in de categorie grondstoffen. Tenslotte is de DNB van mening dat goud niet geschikt is voor de dekking van de 20% toekomstige pensioenuitkeringen omdat geen kasstromen gekoppeld zijn aan de belegging met goud en dat goud evenmin geschikt is om de indexatieambitie zeker te stellen.

    2.5  Het fonds heeft betoogd dat DNB nog steeds niet concreet heeft gemotiveerd waarom de norm van 3% van de beleggingsportefeuille dat belegd mag zijn in goud een juiste, op het fonds toegesneden norm is. Zij benadrukt dat het pensioenfonds vrijheid heeft om de invulling van de norm naar eigen inzicht in te vullen en dat de norm van de prudent person mede betekent dat de beleggingen niet alleen gericht dienen te zijn op veiligheid, maar ook op kwaliteit, liquiditeit en rendement van de portefeuille en dat van de portefeuille als geheel. Naar de mening van het fonds is door DNB niet gemotiveerd waarom het beleid en de goudbelegging van het fonds niet voorzichtig, verstandig en zorgvuldig is geweest, gelet ook op de specifieke omstandigheden. Dat het deel van de portefeuille dat in goud is belegd bovenmatig is omdat het 55% vormt van het deel dat niet in staatsobligaties is belegd is door DNB ten onrechte niet gemotiveerd. Het fonds heeft er voorts op gewezen dat de daling van de goudprijs in 1980 meer dan 30 jaar geleden is en in het licht van de stabiele ontwikkeling van de goudprijs daaa, niet de norm kan zijn voor invulling van de prudent person-regel in de huidige tijd. Het fonds is van mening dat ze een zorgvuldig risicomanagementbeleid heeft vastgelegd, gericht op het monitoren van de goudprijs en het ingrijpen indien dit volgens het beleid is geïndiceerd. Buiten de fase waarin automatisch tot verkoop wordt overgegaan, kan ook reeds een verkoopbeslissing door het fonds worden genomen. Het bestuur van het fonds zal dat zeker prudent beoordelen.
    Tenslotte heeft het fonds betoogd dat het renterisico van de nominale verplichtingen strategisch volledig is afgedekt en de uitkeringen voor de eerstkomende jaren op basis van couponrentes en aflossingen van AAA staatsobligaties volledig is gedekt, hetgeen periodiek wordt herijkt.

    2.6  De rechtbank oordeelt als volgt.

    2.6.1  In de Memorie van toelichting van het wetsvoorstel Pw is onder meer het volgende overwogen (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3, p. 258-259):

    “Zoals in de PSW en aangegeven in onderdeel 32 van de nota Hoofdlijnen FTK zullen ook op basis van dit wetsvoorstel geen kwantitatieve beleggingsrestricties gaan gelden. In het wetsvoorstel ter implementatie bij richtlijn 2003/41/EG (Kamerstukken II 2004/05, 30 104, nr. 3) is al toegelicht dat geen kwantitatieve beleggingsrestricties gelden voor pensioenfondsen met zetel in Nederland, maar ook niet ten aanzien van grensoverschrijdende dienstverlening vanuit een andere lidstaat naar Nederland. (…) De inhoud van dit artikel is gebaseerd op artikel 9ba, zoals dat is geformuleerd in het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn 2003/41/EG (Kamerstukken II 2004/05, 30 104, nr. 2). Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds moet zijn gebaseerd op de prudent personregel. De prudent person-regel wordt door de richtlijn niet gedefinieerd. De richtlijn formuleert wel een aantal uitgangspunten. De regel wordt het best benaderd in het uitgangspunt dat de waarden op zodanige wijze worden belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel worden gewaarborgd. Tevens dienen de waarden uitsluitend te worden belegd in het belang van de aanspraak- en de pensioengerechtigden. (…) Overigens is de vereiste omvang van het totaal aan waarden mede afhankelijk van het gekozen risicoprofiel. De prudent person-regel richt zich op het totaal. Daarbinnen is het dus heel goed mogelijk dat individuele beleggingen een hoger risico meebrengen. Het doel daarvan kan zijn voor dat deel een hoger rendement te halen, waarmee bijvoorbeeld toeslagverlening kan worden betaald. Een perfecte afstemming tussen bezittingen en verplichtingen is zo niet onmogelijk dan in ieder geval moeilijk en kostbaar. (…) Wel is ervoor gekozen de in artikel 9ba, onderdelen b tot en met e, van de PSW opgenomen onderwerpen, die allemaal betrekking hebben op een nadere uitwerking van de prudent-person regel, in een algemene maatregel van bestuur te regelen. Daarmee wordt niet beoogd aanvullende eisen te stellen en wordt dan ook geen gebruik gemaakt van de in artikel 18, vijfde lid, van richtlijn 2003/41/EG geboden mogelijkheid daartoe.”

    2.6.2  Hoewel artikel 18, vijfde lid, van de Richtlijn 2003/41 EG de mogelijkheid biedt om kwantitatieve voorschriften ten aanzien van beleggingen vast te stellen, heeft de regering, blijkens de hiervoor aangegeven geschiedenis van de totstandkoming van artikel 135 van de Pw, daarvan bewust afgezien. De pensioenfondsen hebben de vrijheid om naar eigen inzicht te beleggen waarbij aan de normen van artikel 13 Besluit FTK dient te worden voldaan. Anders dan de in deze zaak gedane uitspraak van de voorzieningenrechter (uitspraak van 8 februari 2011, LJN: BP3625), uit welke uitspraak kan worden afgeleid dat beoordelingsruimte toekomt aan DNB, is de rechtbank thans van oordeel dat het in eerste instantie aan het pensioenfonds is om de prudent-person regel uit te leggen en aan de toezichthouder om te controleren of de open norm op een goede wijze is ingevuld.
    Zoals is overwogen in de tussenuitspraak zullen daarbij de specifieke omstandigheden van het pensioenfonds worden betrokken, er moet sprake zijn van maatwerk. Indien DNB daarbij tot het oordeel komt dat niet wordt voldaan aan de prudent-person regel, zal zij dit oordeel deugdelijk moeten motiveren.

    2.6.3  De rechtbank stelt vast dat de brief van 21 december 2011 met betrekking tot de bovenmatige afhankelijkheid van en vertrouwen in goud niet langer passages bevat waarin wordt verwezen naar het belang dat goud vertegenwoordigt binnen de GSCI en naar de mate waarin andere pensioenfondsen in goud hebben belegd. Naar het oordeel van de rechtbank is met de motivering dat er sprake is van bovenmatige afhankelijkheid omdat er 55% van de portefeuille buiten de staatsobligaties is belegd in goud nog steeds geen sprake van een deugdelijke motivering. Deze zuiver cijfermatige berekening zegt immers alleen iets over de verhouding tussen het deel van de beleggingsportefeuille dat in goud is belegd en de overige beleggingen buiten de beleggingen in de staatsobligaties en meer ook niet. Er zou immers ook sprake zijn van een belegging in goud van 55% indien er voor 3% in goud, 94,5 % in staatsobligaties en 2,5 % in overige beleggingen zou zijn belegd. De rechtbank begrijpt dat de beoordeling van de vraag of het percentage dat is belegd in goud bovenmatig is kan afhangen van de samenstelling van de rest van de portefeuille, maar dat is nu juist niet gemotiveerd door DNB. DNB heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt waarom een belegging van 13% in goud niet conform de prudent person-norm is en een belegging van 3%, gelet op de samenstelling van de beleggingsportefeuille en de specifieke omstandigheden van het pensioenfonds, wel. Ondanks de in de tussenuitspraak gegeven opdracht is nog steeds niet duidelijk op welke wijze de risicoverdeling binnen de gehele portefeuille door DNB betrokken is in de beoordeling en welke maatstaven zijn gehanteerd.

    2.6.4  De verwijzing naar de daling van de goudprijs in 1980 en de standaarddeviatie van 33,7 zijn door DNB ongewijzigd gehandhaafd in de motivering van 21 december 2011. Door de rechtbank wordt dit als onvoldoende motivering beschouwd voor het standpunt van DNB dat er te veel risico’s samenhangen met beleggen in goud. Het fonds heeft erop gewezen dat over de afgelopen 10 jaar de goudprijs stabiel is gestegen en de standaarddeviatie voor goud in de periode van 2000- 2010 13,1% betrof tegen een standaarddeviatie voor aandelen van 21,5 %.

    2.6.5  Met het fonds is de rechtbank dan ook van oordeel dat DNB met de in de brief van 21 december 2011 gegeven motivering zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de dragende overwegingen van de tussenuitspraak. De rechtbank acht de zinsnede van DNB in haar brief dat er geen vraag naar de kenbaarheid van de invulling van de norm rijst omdat door DNB de norm niet door verwijzing naar de GSCI wordt ingevuld bovendien niet begrijpelijk. Op welke wijze DNB de norm invult, dit zal hoe dan ook duidelijk en kenbaar moeten zijn voor het pensioenfonds. Uit de motivering zoals deze thans is neergelegd in de brief van 21 december 2011 blijkt nog steeds niet dat er door DNB maatwerk is verricht door de totale beleggingsportefeuille en de specifieke omstandigheden van het fonds in ogenschouw te nemen. DNB heeft de door de rechtbank bij haar tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet hersteld.

    2.7  Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven en komt voor veietiging in aanmerking. Het beroep is derhalve gegrond. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb de in het primaire besluit gegeven aanwijzing te herroepen, omdat DNB wederom niet heeft voldaan aan de op haar als financieel toezichthouder rustende verplichting om de aanwijzing strekkende tot het afbouwen van haar beleggingsportefeuille in goud te voorzien van een deugdelijke motivering. De rechtbank overweegt in dit verband dat het gelet op het bepaalde in de tussenuitspraak van 24 november 2011 en de inhoud van de motivering van DNB van 21 december 2011 niet reëel is om te verwachten dat DNB na veietiging van het bestreden besluit zal kunnen komen tot een nieuwe heroverweging strekkende tot handhaving van de aanwijzing die de wel de rechterlijke toets zal kunnen doorstaan (zie ter vergelijking: de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2006 (LJN: AY7383), welke uitspraak is bevestigd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hiea: CBb) bij uitspraak van 12 april 2007 (LJN: BA2940) en de uitspraak van het CBb van 12 september 2006 (LJN: AY7979)).

    2.8  Artikel 8:73 van de Awb geeft de rechtbank bij een gegrond beroep de mogelijkheid een partij te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Omdat de rechtbank hierboven heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep en is gebleken dat het fonds schade heeft geleden, zal de rechtbank, ter voorbereiding van een nadere uitspraak daarover, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:73, tweede lid, van de Awb, het onderzoek heropenen.

    2.9  De rechtbank veroordeelt DNB in de door het fonds gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.529,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en een 0,5 punt voor de schriftelijke uiteenzetting naar aanleiding van de nadere motivering met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).

    3  Beslissing

    De rechtbank,

    recht doende:

    verklaart het beroep gegrond,

    veietigt het bestreden besluit,

    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het veietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar gegrond wordt verklaard en het primaire besluit wordt herroepen,

    bepaalt dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding het onderzoek wordt heropend,

    bepaalt met betrekking tot dit onderzoek dat het fonds in de gelegenheid wordt gesteld om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak schriftelijk de door haar geleden schade te concretiseren met objectieve, verifieerbare bewijsstukken, waaa DNB in de gelegenheid zal worden gesteld om te reageren,

    bepaalt dat DNB aan het fonds het betaalde griffierecht van € 302,- vergoedt,

    veroordeelt DNB in de proceskosten tot een bedrag van € 1529,50 te betalen aan het fonds.

    Aldus gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mr. I.K. Rapmund en

    mr. M. Jurgens, leden, in aanwezigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier.

    De griffier:          De voorzitter:
    Uitgesproken in het openbaar op: 15 maart 2012.

    Een belanghebbende – onder wie in elk geval het fonds wordt begrepen – en DNB kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
     

  • Humor: Belgische auteursrechtenorganisatie SABAM wil geld zien

    Een voorbeeld van bureacratische waanzin anno 2012 en de macht van de auteursrechtenmaffia die elk moreel besef en contact met de werkelijkheid hebben verloren. Via het Belgische weblog The Next Media (zeer de moeite waard om het artikel daar te lezen) een passage uit de Belgische krant De Morgen:

    Bibliotheken vrezen de auteursrechtenmaatschappij Sabam. Die vindt dat zij moeten betalen voor het voorleesuurtje. Enkele bibliotheken hebben al een telefoontje gekregen. Sabam is formeel: ook wie voorleest, kan de rekening krijgen.

    Al een paar jaar lang organiseert de bibliotheek van Dilbeek twee keer per maand een voorleesmoment. “We hebben daar vrijwilligers voor gezocht omdat er geen budgettaire ruimte is voor dit soort activiteiten”, legt Alexandra Vervaecke van de bibliotheek uit.

    [..] Scholen behoren overigens wel tot de uitzonderingen: de voorleesoma's en -opa's daar mogen blijven lezen zonder dat ze een financiële boete moeten vrezen.

    Tja, dit probleem ontstaat vanzelf zodra de Wetgever organisaties monopolierechten toebedeeld: monopolisten corrumperen. We kunnen er om lachen, maar eigenlijk is dit te triest voor woorden. Geld eisen bij bibliotheken omdat vrijwilligers aan kinderen uit boeken voorlezen; het moet niet gekker worden.

  • Belastinginkomsten Californië 22% lager dan jaar geleden

    Op de website van de Amerikaanse staat Califoië worden met enige regelmaat cijfers gepubliceerd over inkomsten en uitgaven. Deze staat vormt met ruim 37 miljoen inwoners een belangrijk onderdeel van de totale Amerikaanse economie. In 2007 maakte de economie van de staat Califoië ongeveer 13% uit van de totale Amerikaanse economie en zou, als het een onafhankelijk land was, in dat jaar wereldwijd de achtste positie innemen op het lijstje van grootste economieën. Met de economische omvang van de staat Califoië is het ook een goede indicator van de toestand van de Amerikaanse economie. Zowel rijk als arm zijn goed vertegenwoordigd in deze staat, die vooamelijk draait op handel en vastgoed.

    De meest recente cijfers schetsen een uitermate somber beeld. Terwijl de aandelenkoersen in de V.S. al met 20% zijn gestegen ten opzichte van oktober vorig jaar blijkt de economie van de staat Califoië nog steeds te verzwakken. We weten allemaal dat het barsten van de vastgoedzeepbel veel schade heeft toegebracht aan Califoië, een staat waar veel vastgoed werd gebouwd toen het allemaal nog voor de wind ging en de prijzen van de huizen bleven stijgen.

    De cijfers laten zien dat de totale belastinginkomsten van de maand februari dit jaar 22,55% lager zijn uitgevallen dan in diezelfde maand van 2011. Wie in de cijfers duikt ziet een interessante ontwikkeling. De inkomstenbelasting en de belasting toegevoegde waarde (de zogeheten VAT), zakten met respectievelijk 25% en 16,5% ten opzichte van februari 2011. De belastingen op alcoholische dranken en sigaretten daarentegen liet juist een stijging zien ten opzichte van februari vorig jaar. Uit deze inkomstenbronnen van de staat kwamen respectievelijk 11% en 19% meer dollars binnen. We verwachten dat de hogere opbrengsten uit drank en sigaretten voortkomen uit hogere accijnzen, maar het zou ons ook niet verbazen als men in zwaar economisch weer vaker grijpt naar deze genotsmiddelen. Historisch gezien neemt de vraag naar deze producten toe tijdens een diepe crisis.

    De dalende belastinginkomsten in Califoië wijzen op verminderde economische activiteit, maar de banencijfers waren de afgelopen maanden juist erg goed. Welk verhaal moeten we nu geloven, zult u misschien denken. Om die vraag te beantwoorden verwijzen we graag naar een artikel dat eerder deze maand werd gepubliceerd op onze site.

    Belastinginkomsten in Califoië zakten met 22,55% ten opzichte van jaar geleden (Bron: sco.ca.gov)