Het moet nagenoeg iedereen opgevallen zijn, dat uitgerekend de Bundesbank in Duitsland de afgelopen weken gepleit heeft voor een verhoudingsgewijs forse loonsverhoging van 3%. Als de grootmeesters van een zuinig beleid hiertoe oproepen, dan moet er iets goed mis zijn en dat is er natuurlijk ook. Inflatie in Europa is laag, blijft laag en heeft de neiging nog lager te worden. In juli was het inflatieniveau 0,4%, waar 2% de doelstelling is. Het lijkt er bovendien op, dat die inflatie eerder verder zal wegzakken dan oplopen nu de toch al zeer lage groei in dit deel van de wereld nog verder lijkt te verzwakken.
Ook in Duitsland is van inflatie amper sprake. In 2013 daalden de reële lonen zelfs met 0,2% volgens het Federale Statistische bureau. Tegen deze achtergrond van een hardnekkig lage dalende inflatie en dalende reële lonen pleit de Bundesbank nu voor een loonstijging van 3%. Traditioneel is een loonstijging in Duitsland opgebouwd uit twee componenten. De eerste is het inflatiepeil en het tweede is een deel van de productiviteitsstijging. Als aan die voorwaarden is voldaan, kunnen lonen nooit reëel dalen, zo is het idee.
Lonen stijgen
Aan dat op zich mooie uitgangspunt kleven dit keer wat nadelen. Waarom zou een werkgever zijn werknemers een inflatievergoeding van 2% geven, als die vandaag de dag ver onder 1% ligt? De tweede is, dat werkgevers waarschijnlijk helemaal niet geneigd zijn de productiviteitsstijging geheel of gedeeltelijk aan de werknemers te geven. De hervormingen van de arbeidsmarkt, die ongeveer tien jaar geleden hun beslag kregen, zijn er op gericht de loonstijging gematigd te houden. Ook in Duitsland is de arbeidsmarkt veranderd en zijn de vakbonden amper nog een partij voor de werkgeversbonden. De angst voor werkloosheid en de daarmee gepaard gaande inkomensdaling maakt het voor werkgevers steeds gemakkelijker om op het niveau van de werkvloer de afspraken op nationaal niveau te omzeilen.Personeel eist meer loon

