Tag: lou keune

  • Van welvaartsstaat naar neoliberale dominantie naar ….?

    Door: Lou Keune

    Een nieuw elan

    1945, de Tweede Wereldoorlog voorbij, wat nu? Aanpakken was de boodschap. Ik herinner mij die tijd nog goed. Er was een blije en optimistische sfeer. Net alsof die oorlog veel energie had doen opstapelen bij heel veel mensen en dat die er nu uitkwam. Ik heb zoiets in latere jaren meer mogen meemaken. In Colombia begin jaren zestig van de vorige eeuw, in Nicaragua rond 1980, en in El Salvador begin jaren negentig, al die keren na een gruwelijke burgeroorlog. Dat waren ook steeds jaren van groot optimisme en daadkracht. Steeds weer herkende ik dat gevoel dat ik in 1945 bij ons thuis en in Nederland ervoer.

    Een nieuwe tijd was aangebroken. Niet alleen in Nederland, in heel Europa. Het waren de jaren van ‘Nooit meer Auschwitz’. De jaren van Jean Monet en Robert Schuman en Konrad Adenauer en hun inspirerende boodschap van een Verenigd Europa waarbinnen de aartsvijanden Duitsland en Frankrijk elkaar blijvend verzoenden. De jaren van de oprichting van de Verenigde Naties met een inspirerend Handvest en een alom geprezen Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De jaren ook van grote bewegingen van onafhankelijkheid in Azië en Afrika. Die strijd ging dikwijls met gruwelijke oorlogen gepaard, zie Algerije, denk aan Vietnam, vergeet niet de ‘politionele acties’ van Nederland in Indonesië. Het waren ook de jaren van de Koude Oorlog, de oprichting van de NAVO en het Sovjet pact, en nieuwe golven van bewapening. Nieuwe bedreigingen, maar toch, zeker ook jaren van nieuw elan.

    Andere economie

    En natuurlijk de vraag wat voor soort economie nodig was om dat elan vorm te geven en te kunnen werken aan zowel wederopbouw als ontwikkeling. In nogal wat landen werd gezocht naar en gewerkt aan een nieuwe samenlevingsvorm, een nieuwe economie. In ontwikkelingslanden werden nieuwe visioenen ontplooid. Visioenen waarin een droom van een vredige en rechtvaardige samenleving leidend was, geworteld in de oorspronkelijke kracht en waarden van de tot dan door het kolonialisme ontwortelde naties en volkeren.

    lou keuneDenk bijvoorbeeld aan de Arusha declaratie van president Julius Nyerere van Tanzania. Of aan de filosofie van Mahatma Ghandi die gestalte kreeg in geweldloos verzet en een vooruitgangspad waarin de ontwikkeling van de lokale gemeenschappen centraal stond. Later werd door de leiders van de Congrespartij waaronder Jawaharlal Nehru en zijn dochter Indira Ghandi het systeem van vijf-jaren plannen ontwikkeld waarbij de staat een leidende rol kreeg in het beoogde ontwikkelingsproces.

    Dat nam niet weg dat ook het voormalige Brits Indië waarvan het latere India deel uitmaakte nogal wat golven van geweld kende, bijvoorbeeld bij de splitsing van dat koloniale rijk in India en Pakistan en later ook Bangladesh. Ghandi’s invloed beperkte zich niet tot India. Albert Luthuli, voorzitter van het ANC in Zuid Afrika (en winnaar van de Nobelprijs voor de vrede in 1960) liet vele malen blijken geïnspireerd te zijn door Ghandi.

    Brasilia

    In China werd een socialistische vorm van economie gezocht en gevonden, meestal aangemerkt als maoïstisch, naar de ‘Grote Roerganger’ Mao Zedong. Dat model was zeer experimenteel en leidde tot grote menselijke drama’s waaronder hongersnoden. In de Sovjet Unie werd ook gezocht naar een socialistische vorm van inrichting van de economie, waarbij strakke planning en nog strakkere overheidscontrole de boventoon hadden. Ook hierbij vielen veel slachtoffers van onderdrukking.

    De meeste landen van Latijns Amerika waren in die jaren al meer dan een eeuw staatsrechtelijk onafhankelijk. Dat neemt niet weg dat ook daar op velerlei manieren gezocht werd naar een nieuwe samenleving. Bijvoorbeeld in Brazilië de jaren van het presidentschap van Juscelino Kubitchek (1956-1961) en zijn dromen van een nieuwe samenleving, met als inspirerend beeld de bouw van een geheel nieuwe stad, Brasilia, vorm gegeven door onder anderen de beroemde architect Oscar Niemeyer, een van mijn helden tijdens mijn studententijd. Zie ook de Cubaanse revolutie van 1959.

    Wederopbouw en vernieuwing in Nederland

    wederopbouwOok in Nederland werd hard gewerkt aan de noodzakelijke wederopbouw en vernieuwing van de economie. Er was een enorme woningnood. Veel infrastructuur was beschadigd of vernietigd door de oorlog, of van inferieure kwaliteit, en moest worden hersteld en vernieuwd. De haven van Rotterdam moest voor een groot deel opnieuw worden ingericht. In Zeeland moest land dat in de oorlog onder water was gezet opnieuw worden bedijkt en drooggemalen. De landbouw was sterk verouderd geraakt en moest vernieuwd.

    Het geldstelsel was een rommeltje, wat leidde tot een vergaande monetaire interventie door de regering waaronder ‘het tientje van Lieftinck’. En lonen en prijzen werden met instemming van de meeste vakbonden en de organisaties van ondernemers aan banden gelegd, de zogenoemde ‘geleide politiek’. Er vonden veel vernieuwingen van het sociale stelsel plaats. Van de Duitse bezetters werd de Kinderbijslagwet overgenomen. De garantie van bestaanszekerheid werd verankerd in de Algemene Bijstandswet en in de Algemene Ouderdomswet. Veel vooruitgang werd geboekt met de beloning van de arbeid en de sociale zekerheid.

    Opvallend daarbij is, nu terugkijkend, dat toen nauwelijks in termen van bbp en aanverwante begrippen als economisch leidende werd gedacht. Discussies zoals wij die nu kennen over de betekenis van minimale veranderingen in de zogenaamde economische groei (‘in plaats van de verwachte 0,2% groei blijkt die 0,3% te zijn, en dat is een teken van herstel’) speelden niet. Natuurlijk, ook in deze tijden moesten de boeken kloppen en het zicht op het geheel behouden. Dat leidde onder meer tot de oprichting van het Centraal Planbureau, en uitbreiding van het statistisch apparaat van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Maar de dwingende rol van maatstaven als het bbp bestond niet.

    tientje-lieftinck

    Het tientje van Lieftinck (Foto via Catawiki)

    Economie van de welvaartsstaat

    Het waren in Nederland en Europa, en in veel andere landen in de wereld de jaren van de welvaartstaat. Dat was en bleef een kapitalistisch stelsel. Maar dan wel met een dominerende rol van het streven naar verhoging en verbetering van ‘welvaart, welzijn en geluk’ om een toen in Nederlands katholieke kringen populaire manier van uitdrukken te citeren. Politiek-economisch zou je kunnen zeggen dat het een stelsel was waarbij gedrag en beleid werden geleid door gebruikswaarden: wat waren de gebruiksmogelijkheden van de beschikbare productiekrachten en welke de na te streven doeleinden van menselijk welvaren.

    Natuurlijk, geld speelde een belangrijke rol. Maar je zou kunnen zeggen dat het geldbeheer, en de monetaire politiek een ondergeschikte en faciliterende rol vervulden. Een dominantie van het geld als in de huidige gefinancialiseerde tijd was ondenkbaar. De doeleinden van de economische ontwikkeling werden ook op een veel democratischer manier bepaald, ondernemingen speelden een duidelijk meer ondergeschikte rol dan de ‘Masters of Universe’ van tegenwoordig. De overheid vervulde een veel meer leidende rol dan tegenwoordig. Handel was door allerlei regelingen betrekkelijk strikt geleid. Protectionisme was geen vloek maar noodzaak. Samenwerking en zekerheid werden leidende beginselen. En het ‘wij’ stond voorop, niet het ’ik’.

    Mengvorm

    Natuurlijk, deze typering is ideaaltypisch van aard. Ook de samenleving van de jaren veertig, vijftig en zestig was er een van mengvormen. Zij kende nogal wat elementen vanuit de feodale tijd, zie bijvoorbeeld het ontzag voor en de bepalende rol van ambtsdragers en religieuze leiders. En ook toen al waren ontwikkelingen gaande in de richting van de gemondialiseerde samenleving van tegenwoordig. Denk aan de internationalisering van de handel, met de Europese gemeenschappelijke markt als voor veel landen inspirerend voorbeeld. Zie ook de internationalisering van de ondernemingen, het ontstaan en de groei van wat toen multinationale ondernemingen – MNO’s werden genoemd, tegenwoordig de transnationale corporaties – TNC’s. ‘Zuivere’ of eenduidige samenlevingen bestaan niet en nooit, er is steeds sprake van vermenging waarin verleden en toekomst mede bepalend zijn. Wel is er steeds een dominantie van een bepaald kenmerk. Zoals wij nu het neoliberalisme kennen als dominant, was dat toen de welvaartsstaat.

    Grote sprongen voorwaarts

    Dat stelsel was zeer succesrijk. Grote sprongen voorwaarts werden geboekt. Bijvoorbeeld de enorme stijging van de levensverwachting en daling van de kindersterfte, de indrukwekkende verhoging en verbetering van het onderwijsniveau, de sterk vergrote voorraad en kwaliteit van woningen, de verregaande modernisering van de fysieke infrastructuren en van landbouw en veeteelt, en de enorme verhoging van inkomens en consumptie. Dat speelde zich af niet alleen in Nederland en de landen van de Europese Economische Gemeenschap, ook in nogal wat ontwikkelingslanden en in landen geleid door een socialistisch stelsel. En om maar eens een in neoliberale kringen populaire maatstaf te gebruiken, dus de groei van het bbp: Die groei was indrukwekkend met een jaargemiddelde in Nederland van 4,2% in de periode 1950-1960, en 5,3% in de periode 1960-1973. Werkloosheid kwam voor, maar niet met die massaliteit als tegenwoordig.

    Begin van het einde van de welvaartsstaat

    Vanaf begin jaren zeventig van de vorige eeuw kwamen er flinke scheuren in de dominantie van het model van de welvaartsstaat. Er zijn nu nog vele en prijzenswaardige restanten van die economie. Die zullen ook onderwerp zijn in de campagnes voor de Nederlandse Kamerverkiezingen in 2017. Maar met die dominantie is het afgelopen, nu domineert het neoliberalisme. Hoe kon dat? En hoe nu verder? Daarover een volgende keer. Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org Voor het eerste deel van deze column, klik hier

  • Van welvaartsstaat naar neoliberale dominantie naar ???

    Door Lou Keune

    De Tweede Kamer verkiezingen van 2017 kondigen zich aan. De twee regeringspartijen zijn al even bezig met wat afstand van elkaar nemen. Zij beginnen hun ‘eigen verhaal’ de presenteren, in een collegiale onderlinge verhouding, maar toch. De verkiezingen ingaan zonder een eigen identiteit maakt je zeer kwetsbaar. Daar komt bij dat de steeds weer oplopende spanningen in de samenleving, over een grote veelheid van kwesties, flink beginnen te tellen. Er is grote ongerustheid over hoe het verder moet met de verzorgingsstaat, de internationale migratie, de sociale zekerheid, het klimaat, de internationale en binnenlandse veiligheid, om maar enkele voorbeelden te noemen. Waar willen de partijen heen? Verkiezingen winnen met wat rozen en tomaten, mooie verhalen en debattrucs, dat zit er niet meer in. Mensen willen weten waar de partijen voor staan, hoe ziet de toekomst eruit, hoe die te bereiken?

    lou keuneEen van de onderwerpen waarover gesproken gaat en moet worden is dat van de sociaaleconomische orde. Mensen hebben begrepen dat de manier waarop de samenleving nu is ingericht, op zijn zachtst gezegd niet ideaal is. Lang is de overtuiging breed gedragen, zeker sinds het vallen van ‘De Muur’, dat allerlei sociaaleconomische beleidslijnen tot de normaliteit behoren. Is er hoge werkloosheid? Dan moeten de arbeidskosten omlaag want wij moeten onze internationale concurrentiekracht versterken. Dus moet er geflexibiliseerd worden, moeten lonen en uitkeringen ‘bevroren’ worden, worden allerlei arrangementen van de verzorgingsstaat en sociale zekerheid ingekrompen, moeten onderwijs en gezondheidszorg onder het regime van de markt komen, en zo meer. En dat alles onder de paraplu van bezuinigingen en dereguleren.

    Griekenland

    Moet Griekenland uit de penarie geholpen worden? Dan zal ook daar moeten worden bezuinigd en gedereguleerd, zal de overheid flink kleiner moeten worden, worden public goods als havens en eilanden in de uitverkoop gedaan, de lonen, uitkeringen en pensioenen verlaagd, wordt de pensioenleeftijd verhoogd en zelfs de regering zo niet de hele bevolking onder curatele geplaatst. En dat vanuit een frame van Grieken die te lui zijn om te werken, bovendien corrupt en graag het handje ophouden. Ik wil niet beweren dat er geen problemen zijn in Griekenland. Maar het huidige beleid van de Europese Unie, de Europese Centrale Bank, en het Internationale Monetaire Fonds verruimt en verdiept de problemen, met grote gevolgen voor de levensstandaard van de meeste Grieken.

    Ook in deze kwestie blijven de rijken en vermogenden buiten schot ondanks diverse voorstellen van de Griekse regering om eerst daar maar eens aan te beginnen. Bijvoorbeeld met het aanpakken van de corruptie, de belastingontduiking en de kapitaalvlucht. Maar ja, dat past niet binnen het frame van het neoliberale denken, de rijken zijn broodnodig voor een betere toekomst van het land. Rijken moet je juist binnenlaten en aanhalen, het zijn zij, aldus dat vertoog, die investeren, en zonder investeerders lukt het niet. Zij beschikken over de vereiste propensity to invest, om maar eens het jargon te citeren. Loontrekkers en uitkeringsontvangers lijden aan een te hoge propensity to consume. Tja, zo ken ik er nog wel een paar.

    Beperkingen en tegenstrijdigheden

    De beperkingen en tegenstrijdigheden van dat soort opvattingen en beleid krijgen steeds meer aandacht. Neem die kwestie van bezuinigen en flexibiliseren. Die gedachte gaat er vanuit dat om internationaal te kunnen concurreren de productie goedkoper moet. Tegelijkertijd maken de pleitbezorgers van dit beleid zich zorgen om het consumentenvertrouwen. Want ja, als dat te laag is gaan mensen niet meer kopen. Maar hoe kun je mensen zover krijgen om meer te gaan kopen als je hen tegelijkertijd de middelen ontneemt? En neem dat punt van het internationale concurrentievermogen, dat is ook zo’n raar verhaal. Want is dat niet alleen maar een beleid van gaten met gaten vullen? Immers, hoe groter de concurrentiekracht van Nederland, des te meer export; maar dat moet dan toch ten koste gaan van de export van een ander land? Dus gaan ook dat land en vele andere op de toer van de internationale concurrentiekracht. En dan al die financiële ballonnen die steeds weer worden opgeblazen.

    De crisis van 2008 is nog lang niet uitgewerkt en opnieuw ziet de De Nederlandse Bank zich genoodzaakt te waarschuwen dat de beurskoersen niet meer de reële waarde van bedrijven representeren. De prijzen van huizen stijgen weer. De groei van de financiële sector gaat alsmaar door, nauwelijks gemitigeerd door beperkende maatregelen, alsof Joris Luijendijk, om maar iemand te noemen, niet luid en duidelijk de noodklok heeft geluid.

    Boemerangs

    Dergelijk beleid komt steeds meer onder druk te staan. Niet alleen vanwege zijn tegenstrijdigheden, ook omdat de onvrede daarover toeneemt. Het neoliberale beleid dat sinds de jaren tachtig domineert in veel landen, zo niet wereldwijd, veroorzaakt zijn eigen boemerangs. Neem het milieu. Aan het neoliberale beleid is inherent dat gemikt wordt op economische groei gemeten met de indicator bbp. Ik ga hier niet nogmaals in op alle tekorten die kleven aan deze indicator, zie daarvoor mijn eerdere column. Ik wil er slechts op wijzen dat het een verdere ontwikkeling in de richting van ecocide impliceert. Dat wil eigenlijk zeggen dat de veronderstelling onder dat groeibeleid dat wij het allemaal beter krijgen niet klopt, integendeel.

    Neem ook het voortdurend mikken op versterking van de positie van de rijken en vermogenden, daaraan is een groeiende ongelijkheid op gebieden als levenskansen, inkomens en vermogens inherent. Uit een dezer dagen verschenen rapport van Oxfam Novib blijkt ‘dat de 62 rijkste mensen evenveel bezitten als de armste 3,5 miljard mensen op aarde. In 2010 hadden 388 rijken nog evenveel in handen als de armste helft van de wereldbevolking’. Dat roept toch onvrede en verzet op? Of zou het nu voor de eerste keer in de menselijke geschiedenis kunnen gebeuren dat mensen dit alles maar accepteren, er zich bij neerleggen? De werkelijkheid is anders, steeds meer boemerangs manifesteren zich, bijvoorbeeld in populisme, in extremisme, in racisme, in wantrouwen in ‘de politiek’, en ook in migratie en in verzet.

    TINA of TATA

    De op dit moment dominante sociaaleconomische orde, het neoliberalisme, verliest langzaam maar zeker zijn almachtigheid. Was het gedurende decennia, sinds de jaren tachtig, nog zo dat zij breed werd gedragen door geloof en vertrouwen, ‘zo werkt het nu eenmaal’, nu slaat de twijfel toe, wereldwijd. En stelt men zich de vraag ‘kan dat niet anders?’

    Natuurlijk kan het anders. Samenlevingen kunnen zich op andere manieren ontwikkelen dan op een gegeven moment actueel is. Het neoliberalisme is ook maar een specifieke vorm van inrichting van de samenleving, is historisch in de zin van onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden bovengekomen. Die vorm, die orde komt voort uit o.a. de beperkingen en tegenstrijdigheden van het model dat daarvóór sinds de Tweede Wereldoorlog wereldwijd dominant was. Dat was dat van de welvaartsstaat.

    Ik wil een volgende keer op dat model ingaan, inclusief zijn resultaten en tekortkomingen. Het leidde tot neoliberalisme, het model waarvan Margaret Thatcher zei: ‘There Is No Alternative’, ‘TINA’ dus. Wat zij niet inzag is dat ook dat model ‘maar’ historisch is, van tijdelijke aard. Het loopt vast in zijn eigen beperkingen en tegenstrijdigheden. En de alternatieven, door Susan George samengevat onder de afkorting ‘TATA’ (‘There Are Thousands of Alternatives’) manifesteren zich steeds duidelijker. Ook daarop kom ik terug.

    Lou Keune

    Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Column: Nergens voor nodig

    Door: Lou Keune

    Met de feestdagen moest ik weer aan haar denken. Ivania Brooks Torres stierf in 2006, 33 jaar jong. Zij liet vijf kinderen achter waaronder een adoptief kind. Doodsoorzaak? Zij stierf aan armoede en aan ons onvermogen om dusdanige voorzieningen te treffen dat zoiets als haar is overkomen niet meer zal gebeuren.
    Ik heb Ivania nooit persoonlijk ontmoet. Wel haar kinderen en ouders, en ook anderen uit haar omgeving, met wie ik lange gesprekken heb gevoerd. Dat was in 2012. Fotograaf Piet den Blanken heeft haar wel goed gekend. Over haar heeft hij een tentoonstelling gemaakt die in veel plaatsen in Nederland en België bezoekers trok. Wij besloten over haar een boek te maken.

    ivania

    Ivania vóór en na uitbraak AIDS

    Prostitutie

    Ivania heeft heel haar leven, zeker sinds zij op 15-jarige leeftijd zwanger werd, gezocht naar mogelijkheden om te overleven. Zij woonde met haar moeder en haar stiefvader in Managua, in een achterstandswijk: veel armoede en alles wat daar mee samenhangt, geweld, tienerzwangerschappen, werkloosheid. Zij was slim en zeer energiek. Maar door een op zich niet eens zo’n grote beperking aan haar ogen, en daarnaast door een maatschappelijke omgeving waarbinnen het neoliberalisme met al haar interventies in het dagelijks leven zijn gang kon gaan, kon zij moeilijk werk vinden. Van alles heeft zij ondernomen, als naaiwerk en een winkeltje aan huis. Dat mislukte steeds weer, mede ook door haar slechte ogen. Geld om een aangepaste bril te kopen was er niet. Zij kreeg er wel eens een cadeau. Maar ja, in een huisje van zo’n 25 m2 met 5 kinderen brak gemakkelijk haar bril. Haar bleef geen andere uitweg dan de prostitutie. Zij walgde van dat werk. Zoals zij meerdere malen heeft gezegd en geschreven, kon zij niet anders, er moest eten zijn voor haar kinderen, die gingen voor alles. Zoals zoveel prostituees raakte zij besmet met AIDS.

    Kinderarbeid

    Toen zij stierf was haar oudste kind, Dorlan, 16 jaar. De vijf kinderen moesten vanaf toen voor zich zelf zorgen, voorzieningen waren er niet, de grootouders woonden ergens anders en waren ook heel arm. Dat werken waren de kinderen al gewend tijdens Ivania’s ziekte. Dorlan verzorgde gedurende de laatste maanden zijn moeder, wijkverpleging of iets wat daarop lijkt, was er niet, behalve overigens enkele buurvrouwen die meehielpen. Voor zijn zorgtaak thuis moest hij zijn werk op een metaalbedrijfje laten zitten. Oudste dochter Bielka, net zo slim als haar moeder, verdiende bij met huiswerkbegeleiding voor better-to-do kinderen. Op Ivania’s sterfdag werkte het derde kind, Pedro, 12 jaar oud, bij een aannemer buiten Managua, hij sliep op zijn werk, in een vrachtwagen. De twee andere kinderen, Margina en Samantha, waren nog te klein om geld te verdienen.

    Migratie

    De armoede zette zich voort in de kinderen. Ook bij hen kwamen al vroeg zwangerschappen. Werk is moeilijk te vinden in Nicaragua, zeker bij zo’n hoge jeugdwerkloosheid. Niet voor niets overweegt Pedro om zijn vriendin en twee kinderen tijdelijk te verlaten om te gaan werken in een ander land. Arbeidsmigratie dus, en dan uiteraard illegaal. Wat moet je anders? Overigens waren op het moment dat ik de kinderen van Ivania bezocht de sociale omstandigheden iets verbeterd. Mede dankzij geld uit Chávez’ Venezuela was er toen, in 2012, in de wijk een gezondheidspost waar jonge moeders terecht konden, en was er ook meer geld voor het onderwijs zodat Margina en Samantha zonder veel extra geldproblemen naar school konden. Inmiddels is Chávez overleden en Venezuela in grote financiële problemen, dus einde aan Chávez’ goedgeefsheid.

    Oorzaken

    Had dat niet anders gekund? Had Ivania geen ander leven kunnen krijgen? Ik denk van wel, het had eigenlijk geen groot probleem moeten zijn om haar en haar kinderen bestaanszekerheid te garanderen en verschrikkelijke keuzes als prostitutie en kinderarbeid te vermijden. Er is een al decennia oud debat over de oorzaken van de armoede in de wereld. Dat debat gaat heel wat kanten uit. Een daarvan heeft te maken met de dichotomie exogeen dan wel endogeen. Komt die armoede door oorzaken van buiten of van binnen. Ik herinner mij nog de visie van onder meer Bert Hoselitz, al heel wat decennia geleden, die het zocht in de verkeerde patroonvariabelen van veel mensen in ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld gebrekkige ondernemingszin. David McClelland had in de jaren zestig ook zo’n toen populaire theorie. Volgens hem waren veel mensen in ontwikkelingslanden te weinig achievement oriented, prestatiegericht, dus moesten mensen daarop getraind worden. Terecht werd in die tijd door André Gunder Frank erop gewezen dat juist in die landen mensen heel veel ondernamen, bijvoorbeeld migratie en opstanden, was dat dan geen ondernemingszin? Kijk ook naar mensen als Ivania en haar kinderen die alles ondernamen en ondernemen om te kunnen bestaan. In de wat oudere literatuur worden veel oorzaken van armoede gezocht in het kolonialisme. Zie o.a. boeken van Eduardo Galeano, Pandit Nehroe, Jomo Kenyatta, en Walter Rodney (How Europe Underdeveloped Africa) waarin de nefaste invloeden van het kolonialisme werden aangetoond. Wij hebben de neiging om bij de beoordeling van allerlei ontwikkelingen in ontwikkelingslanden die periodes te vergeten. Behalve dan wanneer wij weer eens met de neus op de feiten worden gedrukt. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de huidige stromen van vluchtelingen uit het Midden-Oosten, dan blijkt dat nog steeds de door Europese grootmachten vele jaren geleden kunstmatig getrokken landsgrenzen van grote invloed zijn op de ontwikkeling van failed nations aldaar. Op allerlei manieren zijn wij, Nederlanders, Europeanen, historisch gezien betrokken bij allerlei ontwikkelingen in de andere werelddelen. Dat zet zich nog steeds voort, bijvoorbeeld bij in het kader van ‘structurele aanpassingsprogramma’s’, aan ontwikkelingslanden opgelegde neoliberale beleidsmaatregelen als privatisering en vrijhandel. De nefaste gevolgen daarvan worden nu zelfs door aanstichters van dat beleid, het IMF en de Wereldbank, erkend.

    Mythe van de ontwikkelingshulp

    In dit verband is het relevant te wijzen op de mythe alsof ‘wij’ die landen helpen door de ontwikkelingshulp. Uiteraard zijn er van veel ontwikkelingsprojecten en programma’s positieve resultaten te noemen, als daar zijn de snelle verbetering van de gezondheid (zie bijvoorbeeld de spectaculaire daling van de kindersterfte) en het onderwijs (de enorme stijging van de graad van alfabetisme). Komt dat vooral door de internationale ontwikkelingshulp dan dat het vooral gevolg is van lokaal overheidsbeleid: veel van deze positieve ontwikkelingen vereisen nu eenmaal relatief weinig investeringen. Trouwens, is er nu echt sprake van overdrachten (al dan niet in de vorm van schenkingen, leningen en investeringen) aan ontwikkelingslanden? Al sinds jaar en dag bepleit ik oog te hebben voor wat ik de omgekeerde ontwikkelingshulp noem. Ter illustratie van dat fenomeen de volgende van Eurodad afkomstige grafiek. Die doorbreekt de illusie alsof wij netto gezien bijdragen. Interessant is ook in dit verband dat Nederland een van de populairste safe tax havens is geworden. Dat biedt vermogenden en internationale ondernemingen de mogelijkheid om maximaal belasting te ‘ontwijken’ zoals dat eufemistisch heet. Volgens Oxfam Novib verliezen ontwikkelingslanden door belastingontwijking via Nederland zo’n €460 miljoen per jaar. Zo verliest Nicaragua als gevolg van wat in de Eurodad grafiek illicit capital flight wordt genoemd (het grootste deel daarvan wordt veroorzaakt door prijsmanipulaties van internationale ondernemingen) jaarlijks ruim $300 per hoofd van de bevolking per jaar, en dat bij een per capita inkomen van iets meer dan $1.500. Stel je voor als dat geld binnen Nicaragua was gebleven, dan was de kans groter dat Ivania betere huisvesting had gehad, en een fatsoenlijke bril.

    ontwikkelingshulp-chart

    Interne oorzaken

    Dat wil uiteraard niet zeggen dat armoede alleen maar door externe oorzaken te verklaren is. Nicaragua is een voorbeeld van een land waar de binnenlandse verhoudingen lange tijd en nog steeds grote beperkingen opleggen aan de bevolking. Zie bijvoorbeeld de gevolgen van de dominantie van de Somoza kliek waaraan de Sandinisten in de jaren zeventig en tachtig een einde maakten. Zie ook, om een ander voorbeeld te noemen dat ook van belang is bij de vele tienerzwangerschappen, de streng conservatieve opvattingen over en praktijken van geboortebeperking opgelegd door het huidige Nicaraguaanse regime en de aardsbehoudende katholieke kerk.

    Vervlechting

    Met deze en andere voorbeelden wil ik maar zeggen dat wij, Nederlanders, Europeanen, op allerlei manieren betrokken zijn bij de armoede in ontwikkelingslanden. Dat geldt eens te meer nu je nauwelijks nog van nationale economieën kunt spreken. Als gevolg van de sinds de jaren zestig enorm versnelde mondialisering van de wereldeconomie is ons bestaan economisch, en ook politiek en cultureel op velerlei wijzen vervlochten met dat van mensen elders in de wereld. Mensen als Ivania en haar kinderen en kleinkinderen zijn onze medeburgers. Maar dan wel met de aantekening dat de Nederlandse bevolking mondiaal gezien behoort tot de rijkste klasse, met onze inkomens zijn wij onderdeel van de rijkste twintig procent van de wereldbevolking, net als overigens de rijken van veel ontwikkelingslanden. Ivania en haar familie en buren zijn onderdeel van de mondiale onderklasse. Alleen al daarom maar ook om vele andere redenen dragen wij medeverantwoordelijkheid voor het gebrek aan bestaanszekerheid van de Ivania’s in deze wereld. Tot die andere redenen behoort onder meer dat wij ons nog veel te weinig bekommeren om de noodzaak van structurele veranderingen en verbeteringen in de wereldeconomie. Neem het voorbeeld van de illicit capital flight, hoe lang wordt er al niet door diverse sociale bewegingen, ook in Nederland, bepleit iets te doen aan het probleem van de tax havens. Daar komt eindelijk een beetje schot in, binnen de OECD liggen er nu diverse voorstellen.

    Voorzieningen van bestaanszekerheid

    Daar komt nog iets bij. Dat is dat het eigenlijk nergens voor nodig is dat de Ivania’s van tegenwoordig dergelijke verdrietige keuzes moeten maken. De wereld heeft intussen veel ervaringen met het treffen van voorzieningen van bestaanszekerheid. Zie bijvoorbeeld de sociale zekerheid in Nederland. Daar is natuurlijk van alles op aan te merken, zeker sinds al die neoliberale bezuinigingen van de laatste decennia. Maar in de grond is bestaanszekerheid verzekerd. Dergelijke en ook andere regelingen kennen ook vele andere landen. Het hoeft zeker in technische zin geen groot probleem te zijn om iets dergelijks wereldwijd te organiseren. Daarvoor circuleren diverse ideeën en voorstellen. Tot de bekendste daarvan behoren voorstellen voor stelsels van basisinkomens. Een ander bekend voorstel is ontwikkeld door de International Labour Organisation – ILO dat voorziet in het opbouwen van vangnetten in ontwikkelingslanden. UNICEF bepleit al vele het opzetten van vangnetten voor ‘moeder en kind’. Ook daarmee zijn ervaringen opgedaan. Kortom, wat let ons? Veel argumenten tegen dergelijke voorstellen hebben te maken met nog steeds bestaande vooroordelen en opvattingen als die van Hoselitz en McCleland. Die gaan dan dikwijls vergezeld van achterhaalde opvattingen over natiestaten. Mensen als Ivania en kinderen behoren dan tot de anderen, andere samenlevingen, andere natiestaten. Wij plaatsen hen zo buiten ons. Ja, zij behoren inderdaad tot de anderen, maar dan als behorende tot onze eigen onderklassen.

    Wat kost het?

    Andere bezwaren hebben te maken met de aloude vraag: wat kost het? Mij lijkt dat best mee te vallen. Ik heb wat zitten rekenen. De Wereldbank heeft in een zeer recent rapport berekend dat als je de maatstaf van $1,90 per persoon per dag ziet als de grens van extreme armoede, dat dan zo’n 900 miljoen mensen het moeten doen met bestaansmiddelen beneden die grens. Nu vind ik deze maatstaf erg aan de lage kant. Want het leven in deze moderne samenleving, en dat geldt ook voor de meeste mensen in ontwikkelingslanden, vereist onder meer dat je toegang hebt tot de digitale wereld. Dat is een basisbehoefte geworden waar je moeilijk omheen kunt. Ook de kinderen van Ivania hebben Wifi en PC nodig. Dat wordt niet meegerekend in deze maatstaf van $1,90. Toch gebruik ik ze maar. Stel dat deze ‘extreem’ armen aanvullende inkomens en voorzieningen nodig hebben ter waarde van een derde van dat bedrag om op of boven de grens van $1,90 uit te komen. Dan kost dat wereldwijd op jaarbasis, ongeveer $210 miljard. Dat is ongeveer 0,4 % van het inkomen van de rijkste landen, ook van Nederland. Dat hoeft toch geen probleem te zijn? Wat minder groei van onze (toch al) overconsumptie en een kleine belastingverhoging, en het probleem is in principe geregeld. En daar krijg je dan ook wat voor, de drang naar kinderarbeid, prostitutie en migratie wordt stukken minder. Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Het bbp: “Van voren af aan beginnen”

    Door: Lou Keune

    Het was ergens in de jaren zeventig van de vorige eeuw. In de aula van onze universiteit vond een levendige discussie plaats over het karakter van de dominante vormen en paradigmata van de wetenschapsbeoefening. De spanningen spatten er vanaf. Het was vooral een confrontatie tussen gevestigde wetenschappelijke opvattingen en praktijken versus hooggespannen verwachtingen over de maatschappelijke mogelijkheden en taken van de wetenschap. Een van de topics in de discussie was de zogenaamde waardenvrijheid van de wetenschapsbeoefening. Dat mede naar aanleiding van toen onder studenten en sommige docenten populaire boeken als Simone de Bouvoirs ‘De Mandarijnen’ en Noam Chomsky’s ‘De macht van Amerika en de Nieuwe Mandarijnen’. Die lieten zien hoe intellectuelen terecht kunnen komen in een beroepspraktijk ten dienste van de heersende machten. Chomsky bijvoorbeeld beschreef hoe antropologen en andere sociaalwetenschappelijke onderzoekers werden ingezet in de oorlog in Vietnam, ten dienst van het Amerikaanse leger.

    Wetenschap instrument in de koude oorlog

    Dat boek herinnerde mij aan mijn eigen ervaringen met het VS programma Operación Simpatico, begin jaren zestig in Colombia. Mijn Colombiaanse collega en ik kregen het aanbod van Amerikaanse onderzoekers om onze omvangrijke en gedetailleerde dataverzameling over duizenden lokale leiders en gemeenschappen en hun ontwikkelingsinspanningen te laten verwerken door de toen meest geavanceerde machines van verwerking, voorlopers van de hedendaagse computers. En dat zonder enige verplichting. Onze Amerikaanse collega’s vertelden daarbij van hun inspanningen en ervaringen opgedaan in Zuidoost Azië. Dat zette ons aan het denken, wat is hier gaande? De ‘koude oorlog’ werd immers op veel terreinen gevoerd, ook op die van de wetenschap en haar beroepspraktijken. Om een lang verhaal kort te maken: wij maakten de zaak aanhangig bij de Vereniging van Sociologen van Colombia. Haar onderzoek en dat van collega associaties in andere Latijns-Amerikaanse landen openbaarde het bestaan van Operación Simpático.

    lou keuneDat VS-programma had ten doel informatie te krijgen over lokale leiderschapspatronen tot op het niveau van namen van plaatsen en personen, met als doel campagnes van bestrijding van communistisch geachte personen en bewegingen te vergemakkelijken, de zogenoemde counter-insurgency. Sociale wetenschap dus als oorlogsinstrument. In genoemd boek van Chomsky wordt ook dit programma besproken. Het boek laat zien in welke vaarwateren je terecht kunt komen, dikwijls met de beste bedoelingen. Ik wil niet zeggen dat het werken met indicatoren als het bbp vergelijkbaar is met het werken voor de CIA. Het gaat mij om het algemene punt: wat is jouw beroepspraktijk, werk je met opvattingen en methoden die maatschappelijk gezien ons allen vooruit helpen of dieper het moeras in? Of, dat kan natuurlijk ook, doet het er niet toe wat je doet, behalve misschien verspilling van energie?

    “Dan kan ik van voren af aan beginnen”

    Terug naar Tilburg, naar de aula. Het was een met emoties geladen en tegelijkertijd diepgaande discussie. Het ging dan ook ergens over, vrijblijvendheid leek uitgebannen. Na afloop stond ik na te praten met een van mijn collega’s. Beiden waren wij zeer te spreken over de confrontaties die hadden plaatsgevonden, wij vonden die ondanks alle emoties hoogstaand en zeer relevant. Wij stonden ieder op eigen wijze en eigen plek in dat strijdperk. Mijn collega zei toen, en dat is mij bijgebleven: “Lou, wat jullie willen betekent dat ik helemaal van voren af aan moet beginnen.” Daarmee gaf hij blijk van een voor intellectuelen dikwijls groot probleem. Je hebt een bepaalde wetenschappelijk houding en inzichten opgebouwd en daarmee ook een bepaalde beroepspraktijk waarmee je vooraanstaand hoogleraar bent geworden. En dan word je geconfronteerd met vragen en eisen die een heel andere kant uitgaan. En ja, geef daar maar eens aan toe. Je zou het misschien kunnen vergelijken met de metanoia (omkering) van Saulus in Paulus, een kleine 2000 jaar geleden, tijdens zijn reis naar Damascus. Althans, zo zou je dat kunnen ervaren.

    Ik moet daaraan nogal eens denken, de laatste tijd, als het gaat om de kwestie van het nut of onnut, of de zin of onzin van het gebruik van de in beleids- en economenkringen zeer populaire indicator bruto binnenlands product: bbp. Zoals eerder beschreven kleven aan deze maatstaf van economische ontwikkeling veel tekortkomingen. Met het bbp wordt gepretendeerd inzicht te geven in de totale toegevoegde waarde gedurende één jaar, bijvoorbeeld van Nederland. Maar doet het dat ook? Toegevoegde waarden waar geen geld aan te pas komt tellen niet mee. Huishoudelijke arbeid bijvoorbeeld. Met heel veel onttrokken waarden als milieuschades wordt geen rekening gehouden. Bovendien worden soms transacties als toegevoegde waarden meegeteld die eigenlijk verloren waarden impliceren. Bijvoorbeeld gezondheidsuitgaven ten dienste van mensen ziek geworden door het door het verkeer veroorzaakte fijnstof. De gebruikers van het bbp pretenderen met deze indicator ook de economische groei te meten. Ik denk dat hier sprake is van een vergissing. Het zou wel eens kunnen zijn dat als je alles meetelt, de laatste drie decennia sprake is geweest van krimp in plaats van groei, of op zijn minst van stagnatie.

    So what?

    Nu kun je zeggen, wat doet het er toe, er worden wel meer statistieken gebruikt die niet helemaal kloppen. Maar in dit geval gaat het om een heel ernstige zaak. Want aan dat bbp denken en meten is ook een beleid gekoppeld van economische groei, bbp groei dus. Groei moet! En daarmee worden ook allerlei andere eisen en verwachtingen aan de samenleving gesteld. Bedrijven moeten groeien, en daarvoor hun winsten maximaliseren. Het consumentenvertrouwen moet omhoog want er moet verkocht worden. En zo meer. Dit groei-fetisjisme is funest voor het milieu. En is funest voor de sociale verhoudingen omdat het races to the bottom en ongelijkheden aanwakkert. Waarom wordt daarmee toch doorgegaan?

    Iedereen doet het

    Verschillende factoren spelen een rol. Een daarvan heeft te maken met de aard van de economische wetenschapsbeoefening. Het gebruik van het bbp stamt uit de jaren dertig van de vorige eeuw en is gebleken een handig instrument te zijn om de economie te beschrijven en te kwantificeren. Groei was ook de overheersende doelverwachting, zeker na de Tweede Wereldoorlog toen er veel hersteld moest worden en tientallen nieuwe landen, ‘ontwikkelingslanden’, gestimuleerd werden en eigen ambities ontplooiden om deel te nemen aan de wereldwelvaart. Vanaf de jaren vijftig, gefaciliteerd door de onder auspiciën van de Verenigde Naties en daarmee gelieerde instellingen als de Wereldbank en het IMF ontwikkelde nationale rekeningen en andere statistieken, werden economieën planmatiger aangepakt. Daarbij speelde, zeker in de westerse wereld en in de daarmee gelieerde landen het bbp een belangrijke rol. Want het vergemakkelijkte het stellen van doelen en het meten van resultaten. Voor alle duidelijkheid, in een groot deel van de wereld, in de Sovjet-Unie en in China en enkele kleinere landen, werd niet het bbp, maar andere begrippen als het Netto Materiële Product gehanteerd, die meer zicht zouden geven op de materiële vooruitgang. In zijn toespraken over de voortgang geboekt in een bepaald jaar, had Fidel Castro het niet over economische groei maar over hoe de productie en consumptie van bijvoorbeeld eieren en schoenen waren toegenomen. Maar in de westerse wereld en in de meeste ontwikkelingslanden was het bbp dé maatstaf. Natuurlijk, andere maatstaven voor meting van vooruitgang werden ook gehanteerd, bijvoorbeeld de kindersterftegraad en het alfabetisme. Maar economisch gezien ging het om het bbp. Deze mondiale praktijk vergemakkelijkte het ontwikkelen van wereldwijde programma’s van ontwikkeling. Herlezing van de VN documenten over het eerste ontwikkelingsdecennium (vanaf 1961) laat niet alleen het enthousiasme zien waarmee ontwikkelingseconomen als Jan Tinbergen de grote taak van het uitbannen van armoede ondernamen. Het laat ook zien hoe de beleidsbepaling gefaciliteerd werd door het gebruik van instrumenten als het bbp. En dat niet alleen. De hele economische wetenschap ‘genoot’ van het gemak van dergelijke data. Het leidde ook tot de ontwikkeling van modellen die de beleidsbepaling zeer vergemakkelijkten: Als je dít doet, verandert er daar en daar dát. Mede natuurlijk dankzij instrumenten als input-outputtabellen, elasticiteiten en multipliers.

    Belangen in het geding

    Met andere woorden, iedereen gebruikte en gebruikt deze statistieken. Vele economische proefschriften zijn erop gebouwd, vele beleidsdocumenten zijn er aan opgehangen. Maar ja, als iedereen het doet, dan wordt het natuurlijk moeilijk om er van af te komen. Want hoe kun je nu mondiaal communiceren, bijvoorbeeld op wetenschappelijke congressen, als je niet dezelfde taal hanteert? Ik denk dat dit een belangrijke verklaring is van de irrationele houding om te blijven werken als van ouds. Daar komt nog een punt bij. Het 'bbp denken' heeft zoals gezegd gevolgen voor de doelstellingen van het economische beleid. Dat beleid vergemakkelijkt de bestaande vormen van ondernemerschap. Dat wil zeggen dat productie en handel en financiering ten eerste geleid worden door het principe van (private) winstmaximalisatie. Grote private belangen zijn verbonden aan het heersende economische vertoog. Zou je andere economische maatstaven dominant verklaren, bijvoorbeeld de ecologische voetafdruk, dan botst dat ten gronde met deze particuliere belangen. Uit oogpunt van winstmaximalisatie moet Unilever de consumptie van lekkere ijsjes aanwakkeren. Maar om te helpen de voetafdruk omlaag te krijgen moet Unilever het tegenovergestelde doen, namelijk de overconsumptie ontraden. Geloof maar dat als het EU parlement zou willen besluiten om op een andere, ecologisch en sociaal verantwoorde manier nationale rekeningen in te richten en het beleid daardoor te laten bepalen, het immense leger van lobbyisten van al die transnationals in actie zou komen. Er speelt meer. En dan kom ik weer terug bij mijn zeer gewaardeerde collega. Hij heeft natuurlijk gelijk. Het kan inderdaad zijn dat als je tot het inzicht komt dat je verkeerde instrumenten hanteert en dat je eigen beroepspraktijk discutabel is, dat dan verregaande gevolgen kan hebben voor jezelf. Ik herinner mij nog goed het moment dat de Club van Rome in 1972 met haar eerste rapport kwam. Mijn eerste reactie was zeer afwijzend. Er waren belangrijker zaken dan ‘die zeehondjes’, als de mondiale sociale kwestie en onze solidariteit met de armen in de wereld. Gelukkig verkeerde ik in kringen die mij al dan niet hardhandig wezen op het gebrekkige van mijn standpunten. Ecologische en sociale vraagstukken zijn even belangrijk en hebben alles met elkaar te maken. Wat moet dat moet!

    Commissie Breed Welvaartsbegrip

    Er schijnt een lichtje aan de horizon. En dat is de Nederlandse Tweede Kamer. Daar loopt een discussie over de welvaartsmeting en of het bbp nu wel of niet zo’n goede indicator is. Al enkele jaren ‘hangt boven de Kamer’ een motie van die strekking ingediend door de ChristenUnie en GroenLinks om het probleem eindelijk eens aan te pakken. Dat heeft geleid tot het besluit van de Kamer om zelf een onderzoek hierover te starten. Daarvoor is uit eigen midden een 'Tijdelijke Commissie Breed Welvaartsbegrip' ingesteld, die sinds enkele maanden met haar onderzoek bezig is. Is het bbp wel zo’n goede indicator om welvaart te meten, vraagt die commissie zich af, en welke andere indicatoren zouden nodig zijn om het beter te doen? Wie weet komt het er dan toch eens van. Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org. Meer columns van Lou Keune:

  • Column: Overlevingseconomie (Deel 2)

    Eindelijk heb ik zonnepanelen op mijn huis. Dat had veel eerder gemoeten. Gelukkig heb ik een stimulerende buurman. Met hem gekeken op de sites van Stichting Natuur en Milieu en van de Vereniging Eigen Huis, en toen was het snel geregeld. Waarom zonnepanelen? Natuurlijk allereerst om het milieu. Want de uitstoot van CO2 gaat nog steeds alle perken te buiten, het werd tijd dat ook ik mijn verantwoordelijkheid nam. Dat was het belangrijkste motief. Maar niet het enige, als ik eerlijk ben. De financiën waren ook belangrijk, in mij schuilt een kapitalistje. Ik vond uit dat ik de investering in zo’n 7 jaar kan terugverdienen, financieel win ik een aardig zakcentje. Dat terugverdienen kan ik mooi volgen op een speciale website.

    Kwetsbaarheid

    Ook een andere reden is voor mij belangrijk geworden. Als het elektriciteitsnetwerk uitvalt, dan heb ik de energie van die panelen. Ik ben dus minder kwetsbaar, kan altijd nog het licht aandoen en koken en verwarmen. Sommige buren waren kritisch over die zonnepanelen. Zij vinden ze niet mooi, en zijn bang dat het een rommeltje wordt in de buurt. Ik vind dat wel meevallen. Ik heb ze aangeboden dat als bij hen het licht uitvalt zij bij mij mogen koken. Kortom, een storing in het netwerk overleef ik wel.

    Is kwetsbaarheid een probleem? Ik vind van wel. Neem het elektriciteitsnet. Door al die concentraties in de sector zijn wij allemaal afhankelijk geworden van grootschalige netwerken. De tijd van lokale energiecentrales is al lang voorbij. Via de tussenstap van provinciale centrales zijn wij gegaan richting landelijk netwerk. Welnu, als daar iets gebeurt, bijvoorbeeld een storing als gevolg van een overstroming, of een miskleun van een technicus, of sabotage door hackers, dan zijn in één klap vele duizenden gezinnen, fabrieken en winkels niet meer verbonden dus werkloos. Sommige instellingen als ziekenhuizen hebben voor dit type calamiteiten een eigen reservevoorziening maar dat zijn uitzonderingen. Hoe gemakkelijk kan zo’n storing wel niet gebeuren. Steeds weer verbaast mij dat kleine oorzaken grote gevolgen kunnen hebben.

    Dat geldt voor meerdere sectoren. Bijvoorbeeld de voedselvoorziening. De sterke toename van de grootschaligheid in productie en handel en financiering heeft er o.a. toe geleid dat veel inputs in die sector gedomineerd worden door enkele grote ondernemingen op gebieden als zaadproductie en know how. Dat geldt ook voor de kredietvoorziening. Gemakkelijk kunnen zich ook hier storingen voordoen die de normale voortgang in de voedselvoorziening belemmeren. In zijn onvolprezen boek 'Het kan niet waar zijn' over de financiële wereld, schildert Joris Luijendijk het wereldje van de bankiers in Londen. Zijn conclusie is dat die bankiers enorm machtig zijn geworden, gedreven door de zucht naar nog meer rijkdom. Tegelijkertijd vormen zij in hun gezamenlijkheid een vliegtuig zonder piloot. Waar vliegt dat vliegtuig naar toe? Dit gebrek aan sturing is een belangrijke oorzaak van de financiële crisis van 2008, met alle gevolgen van dien, bijvoorbeeld de drastische bezuinigingen in de zorg in Nederland. De val van Lehman leidde ook tot grote paniek onder bankiers die naar huis belden om te gaan hamsteren. Want de mogelijkheid werd zeer reëel geacht dat supermarkten niet meer konden leveren omdat zij geen kredieten meer konden krijgen om hun handel te financieren.

    Mondialisering

    In een aantal sectoren is de concentratie in enkele ondernemingen zo ver gevorderd dat zij gemakkelijk gebruik kunnen maken van price setting systemen. Hoeveel boeren klagen, met rede, niet over de prijzen die zij voor hun producten kunnen krijgen van de supermarkten. Met evenveel rede klagen ontwikkelingslanden over het gebruik van price setting door transnationale ondernemingen, omdat die ondernemingen hun winsten boekhoudkundig daar laten aankomen waar zij het beste profiteren van gunstige belastingregelingen. In het algemeen is de concentratie zover gevorderd dat bedrijven steeds minder wedijveren om de gunst van overheden maar dat overheden elkaar beconcurreren om zo goed mogelijk in het blaadje van de transnationals te komen opdat die laatsten zo welwillend zullen zijn om in land A te investeren in plaats van land B, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld de werkgelegenheid en belastingopbrengsten. Niet voor niets zijn de tarieven van de vennootschapsbelasting de laatste decennia wereldwijd gedaald. Typisch voorbeeld van gaten met gaten vullen. Beslissingen over uw of mijn welzijn worden in veel gevallen genomen door CEO’s en andere bestuurders van ondernemingen die dikwijls ver weg in een kantoor zitten zonder directe binding met diegenen die afhankelijk zijn van hun beslissingen en voor wie werknemers abstracties zijn, aantallen, kostenposten, zonder gezicht. Neem het voorbeeld van de auto assemblage fabriek in Born. Jarenlang zijn de mensen van die fabriek afhankelijk geweest van CEO’s die Born nauwelijks kenden, alleen maar als een plek op de landkaart, en toch over die plek en de mensen die er wonen en werken verregaande beslissingen namen. Hoe kwetsbaar kun je zijn, als land en als individuele werknemer.

    Democratisch tekort

    De wereldeconomie heeft zich dusdanig ontwikkeld dat er sprake is van één mondiaal dominerend economisch stelsel. Landen als Nederland hebben binnen dat stelsel de positie van niet meer dan provincies. Alles en iedereen is verknoopt geraakt met iedereen en alles. Autonomie is zeer betrekkelijk geworden, onze afhankelijkheid van verhoudingen en processen waar wij nauwelijks tot geen zeggenschap over hebben is alleen maar toegenomen. Dat geldt ook de wereld als politiek systeem. Politiek raakt steeds meer ondergeschikt aan grootondernemingen die qua macht de rol van staten hebben overgenomen. Het democratisch tekort neemt alsmaar toe. En ook in andere opzichten geldt die mondiale afhankelijkheid. Neem de actuele crisis in het Midden-Oosten. Tot verbazing van velen zitten wij opeens midden in conflicten waarvan wij dachten dat die ‘daar’ gebeurden, dat wij daar buiten stonden. In enkele weken tijd zijn wij daar middenin geraakt, o.a. door de nauwelijks beheersbare stromen van vluchtelingen. In één week is onze verhouding met een land als Turkije drastisch veranderd, en wordt de EU waarschijnlijk gedwongen om belangrijke voorwaarden voor toetreding tot de EU flink te versoepelen. Realpolitik heet dat.

    Oude en nieuwe rekeningen

    Terzijde, landen als Nederland zijn betrokken bij het ontstaan van oorlogen als in Syrië. Het land is de laatste decennia slachtoffer van langdurige droogtes. Daarom vertrokken veel mensen van het platteland, op zoek naar een beter bestaan. Dat leidde tot overvolle steden, met veel instabiliteit, ideale voedingsbodem voor sociale en gewelddadige conflicten. Die langdurige droogtes zijn uiting van de klimaatverandering veroorzaakt door de voortgaande stapeling van CO2 in de atmosfeer. Wij, Nederlanders, behoren in verleden en heden tot de grote veroorzakers van deze stapeling. Je zou kunnen zeggen dat met de vluchtelingen wij daarvoor in zekere zin de rekening gepresenteerd krijgen.

    Nieuwe zekerheden

    Hoe kwetsbaar kun je zijn, zeker op microniveau. Daarom de noodzaak om op zoek te gaan naar grotere zekerheden in ons bestaan. Die zekerheden kunnen veelvormig zijn. Denk aan zelfvoorzieningen als moestuinen en energieneutrale woningen, en aan systemen van ruil en samenwerking. En dat dan in het verband van hechte netwerken van mensen die elkaar ondersteunen in geval van nood, en in ieder geval het concrete bestaan draagbaarder te maken. Een dominante gerichtheid op de reële mogelijkheden en behoeften, zeker als het gaat om basisbehoeften op gebieden van voeding, energie, kleding, huisvesting en zorg. Geld wordt minder belangrijk, want daar kun je minder op rekenen. Steeds meer gaat het primair om overleving, dus om reële garanties van bestaan. De noodzaak daartoe doet zich natuurlijk allereerst gelden bij mensen die nu al in grote armoede leven. Miljarden mensen in ontwikkelingslanden moeten leven van een inkomen onder het niveau van twee US dollar per persoon per dag. Maar ook in landen als Nederland heerst armoede omdat veel mensen niet kunnen voldoen aan de eisen van bestaan. Denk aan de working poor en andere precaristas. Al deze mensen ervaren dagelijks de noodzaak om primaat te geven aan de zoektocht naar reële bestaansmiddelen. Maar ook mensen met een minder schamele beurs is aan te raden rekening te houden met de kwetsbaarheid van hun bestaansmogelijkheden, en dus met de noodzaak uit te zien naar meer reële mogelijkheden. De noodzaak van overlevingseconomie doet zich ook gelden in een ander opzicht. De mensheid wordt in toenemende mate geconfronteerd met verschijnselen die ik eerder heb aangeduid als ecocide. Zoals op dit moment de wereldeconomie zich ontwikkelt is de uitputting van natuurlijke bestaansmiddelen geen ver weg spookbeeld maar steeds meer realiteit. Dat is onvermijdelijk door de heersende systemen van productie en consumptie. Eens te meer is het de vraag of wij door moeten gaan met het beleid van economische groei. Ik vind van niet. Wij verkeren sinds de jaren zeventig, als gevolg van het overgebruik van wat de natuur voor ons beschikbaar heeft in een diepgaande ecologische crisis. Dat wordt gesymboliseerd door de grafiek van de te hoge ecologische voetafdruk die ik in mijn eerste column heb laten zien. De ecologische schuld van landen als Nederland neemt, in geld gerekend, met misschien wel honderden miljarden euro’s per jaar toe. Het is niet gebruikelijk om ecologische omstandigheden ook als economische omstandigheden te zien. Maar toch, ik kies daarvoor, mede geïnspireerd door grondleggers van de economische wetenschap als François Quesnay, de Fysiocraten, en Thomas Malthus. Natuur en milieu zijn, of je ze nu wel of niet met geld waarde geeft, met de menskracht de wezenlijke productiefactoren voor ons bestaan. Juist die staan nu onder druk. En daarmee ook de toekomstmogelijkheden van de mensheid.

    Ander economisch beleid

    Het is dringend nodig om te zoeken naar een fundamenteel ander economisch beleid. Een beleid dat niet meer geleid wordt door gemonetariseerde waardebepalingen en groeidogma’s, maar dat zich richt op de reële behoeften en mogelijkheden van mens en natuur. Op zijn minst moeten wij ons richten op wat mensen als Herman Daly een steady-state economy noemen, kortweg een economie zonder bbp groei. Zeker ook moet gekeken worden naar de noodzaak van degrowth, een term gemunt door o.a. Serge Latouche en Willem Hoogendijk, en gekenmerkt door een georganiseerde krimpeconomie, krimp van het gebruik van de bestaansmiddelen. 'Hoe kun je met een veel lager verbruik van grondstoffen toch op een goede manier samenleven', is dan de vraag. Dat dan wel met de ontwikkeling van vormen van garantie van bestaan voor al die armen in de wereld die niet profiteren van de overuitbuiting van mens en natuur, daar eerder het slachtoffer van zijn. Aan bestaande overheden zal de eis gesteld moeten worden om het economische beleid fundamenteel anders te richten. Niet groei maar overleving moet het devies worden. Uiteraard betekent dit dat overheden hun positie ten opzichte van het bedrijfsleven drastisch moeten veranderen. Overheden moeten zich niet meer ondergeschikt en afhankelijk opstellen, zij moeten de dominante krachten worden om gestalte deze noodzakelijke transitie naar een overlevingseconomie te realiseren.

    De nieuwe verantwoordelijken

    Ook op het micro niveau van ons, gewone mensen, rust de verantwoordelijkheid om gestalte te geven aan deze transitie. Daarom ook is het zo gelukkig dat velen daar al mee bezig zijn. Zie al die initiatieven op gebieden van milieu, van biologische landbouw en stadslandbouw, van nieuwe geldsystemen en duurzaam bankieren, van energie-neutrale woningen, van door regionalisering gedreven systemen van voedselvoorziening, om maar enkele voorbeelden te noemen. En dat dan vergezeld van nieuwe sociale bewegingen en tegenmacht organisaties. Dat zijn allemaal mensen die hun verantwoordelijkheid nemen, met het oog gericht op het eigen belang, maar zeker ook gefocust op de bestaansmogelijkheden voor hedendaagse en toekomstige generaties. Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org. Meer columns van Lou Keune:

  • Column: Overlevingseconomie?

    Het heuvelland van Valkenburg was op deze zomerse dag in topvorm. Prachtig weer, veel groen, mooie doorkijkjes op de Geul en op kastelen, en alleen maar tevreden mensen die al wandelend genoten van deze mooie ervaringen. Vrienden die de streek niet kenden vergeleken het met het stroomgebied van de Loire. Mooier compliment is er niet, dacht ik zo.

    En het was nog voor niks ook, je hoefde voor al dat prachtigs niet te betalen. Dat wil zeggen, je moest er wel naar toe reizen, dat kost wat, zeker als je uit Holland komt. De koffie en vlaai waren ook niet gratis. En al dat moois was ook te danken aan de gemeentelijke en provinciale overheden die er zorg voor dragen. En aan private instellingen als de Vereniging Natuurmonumenten die in dit gebied een van de kastelen, Genhoes, onder haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Die moeten ook aan hun geld komen, vandaar het betalen van belastingen en het jaarlijks doneren. Kortom, voor niets gaat de zon op, ook op deze mooie dag. Maar eventjes toch dat geluksgevoelletje dat je ervan kon genieten zonder entree, het ging niet om geld maar om mens en natuur.

    Oorlogstijd

    Vanaf de Betsy Perk bank (wie kent haar niet, deze 19de-eeuwse voorvechtster van vrouwenrechten) daalden wij af naar Valkenburg. Wij passeerden het gehucht Euverem. Uit de verte zag ik de boerderij waar ik als kind ben geweest. Het was 1943, denk ik, midden in oorlogstijd. Mijn vader was door de Duitsers gevangen gezet. Ik mocht mee met oudere broer en zussen om bij die boerderij melk te halen. Moest er voor betaald worden?, ik heb geen idee. Duidelijk was dat wij melk kregen. En dat was natuurlijk van levensbelang, kan ik achteraf zeggen. Want hoe konden wij die moeilijke tijd overleven? Natuurlijk, wij woonden niet in Holland waar later de mensen die verschrikkelijke Hongerwinter ondergingen. Maar toch, mijn moeder stond er alleen voor, hoe deed zij dat? Ik herinner mij nog haarfijn beelden van dat in die tijd mensen vanuit de parochie ons hielpen. En ongetwijfeld zullen er buren en vrienden zijn geweest die ook hun steentje bijdroegen. Ik vermoed dat dat gebeurde in natura, dat mijn moeder geen geld kreeg. Trouwens, misschien hadden mijn ouders ergens nog wat geld liggen en dat wij daarmee bijvoorbeeld de melk van die boeren in Euverem betaalden.

    Hoe dan ook, al wandelend kwamen allerlei herinneringen uit die oorlogstijd weer boven. En daarmee ook vragen over hoe Nederland economisch gezien bleef draaien. Met de komst van de Duitsers veranderde de Nederlandse economie niet drastisch. Veranderingen werden geleidelijk aan doorgevoerd. Zo werden steeds meer mannen gedwongen in Duitsland te werk gesteld. Binnen Nederland moest voor Duitsland worden geproduceerd. Steeds meer ook werden voorraden voedsel in beslag genomen om daarmee Duitse soldaten en de Duitse bevolking te voeden. Die maatregelen hadden allerlei gevolgen. Een daarvan was dat er systemen van distributie werden opgezet om het schaarse voedsel te verdelen. Ik herinner mij nog goed dat ik meeging naar de bakker en dat daar, voor mijn gevoel, met bonnen werd betaald in plaats van met geld. Natuurlijk, er werd ook met geld betaald. Maar zonder bonnen geen brood. Niet voor niets pleegde het Nederlandse verzet meerdere malen overvallen op distributiekantoren, of werden valse bonnen gedrukt. Al die concrete veranderingen in ons bestaan betekenden onder meer dat geld minder belangrijk werd. Het ging allereerst om de basale vraag hoe aan brood en melk te komen. Dat je daarbij geholpen werd vanuit netwerken als parochie en buurt. En dat je recht op voedsel minder afhing van geld dan van je evenredig recht op je aandeel in het beschikbare voedsel, vertegenwoordigd door die bonnen. Iets wat tegenwoordig ook wel Aarde-dividend wordt genoemd.

    Er is meer. Dat wij thuis die oorlogsjaren betrekkelijk redelijk zijn doorgekomen heeft ook te maken met een ander verschilpunt met de economie die wij nu kennen. Dat is dat veel meer aan zelfvoorziening werd gedaan. Bijvoorbeeld was het gebruikelijk dat wij een eigen moestuin hadden. Dat was niet uit liefhebberij of zo, het was in de streek waar wij woonden heel normaal. Mede daardoor hadden wij, denk ik, altijd wat te eten. Trouwens, wij hadden ook fruitbomen en bessenstruiken. Achter ons huis had een boer een grote fruitweide waar wij natuurlijk ook van profiteerden. Kleren werden versteld door mijn moeder zelf, er werd zelf gebreid en genaaid. Niet alle kleren natuurlijk. Maar toch, zelfvoorziening behoorde tot ons leven.

    Wat was dat voor soort economie? Het was natuurlijk ook een geldeconomie. Maar dat werd steeds minder relevant naar gelang de oorlog voortduurde. Het werd steeds meer een wat ik gebruikswaarde-economie noem, in navolging van economen als Paul Sweezy. Het ging er allereerst om hoe aan brood en melk te komen, aan groenten, fruit en kleren. Want daarvan kon je leven, niet van geld.

    Ondergang Tilburgse textielindustrie

    Ik heb op verschillende plekken onderzoek gedaan naar overlevingseconomie. Een daarvan ging over overlevingsstrategieën van Tilburgse textielarbeiders en hun gezinnen tijdens de jaren tachtig van de vorige eeuw. Zoals bekend was Tilburg eeuwenlang een textielstad. Je kon, met enige mitsen en maren, spreken van een monocultuur. Die industrie is praktisch helemaal verdwenen, in betrekkelijk korte tijd, in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Die ondergang had allerlei oorzaken, en velerlei gevolgen. Tot die laatste behoorde dat duizenden mensen opeens op straat kwamen te staan. En dat terwijl er bijna geen vervangende werkgelegenheid was. Veel van deze gezinnen kwamen in grote armoede terecht, of ondergingen op zijn minst een flinke inkomensval, ondanks het bestaan van allerlei regelingen van sociale uitkeringen. Ik wilde weten hoe deze gezinnen die moeilijke periode doorkwamen.

    Natuurlijk, op allerlei manieren werd geprobeerd om aan geld te komen. Nieuwe banen waren er meestal niet, gelukkig had je nog de sociale werkplaatsen, en andere regelingen van gesubsidieerde arbeid. Die leidden meestal ook tot inkomensdalingen maar beter iets dan niets. Veel mensen, vooral vrouwen, verdienden bij door thuisarbeid, bijvoorbeeld inpakwerk, desnoods zwart.

    Ook andere vormen van overleving deden zich voor. Er werd veel meer dan vóór deze crisis aan zelfvoorziening gedaan. Het hebben van een volkstuintje werd nu noodzaak in plaats van liefhebberij. Zelf taarten bakken werd meer dan dat je ermee kon pronken bij feesten, want gebak kopen werd te duur. Dat je van je moeder kon leren hoe kleren te naaien en te breien werd meer dan een aardige tijdsbesteding. Het hebben van een buurman die handig was met auto’s repareren kon je veel kosten besparen, zeker ook als jij zelf handig was in timmeren en metselen en daarmee de buurman kon helpen. Terzijde, Tilburg beleefde in die jaren een hausse van zelfbouw of zelfverbouw. Er was een opmerkelijke stijging van de verkoop van brei- en naaimachines.

    Ruileconomie

    Mensen gingen niet alleen meer zelf doen. Er werd ook meer geruild. Kleren werden als ze te klein werden niet weggegooid maar doorgegeven aan anderen. Dat gold zeker voor babykleren en bruidsjurken maar die niet alleen. Tegenwoordig vinden wij kringloop winkels heel normaal. Maar dat kwam pas goed van de grond in die jaren. En uit pure noodzaak, je kon nog een beetje geld maken van je spullen, en voor een zacht prijsje dingen kopen die je hard nodig had. Op kleinere schaal, bijvoorbeeld tussen buren en familieleden, werd geruild. Tegenwoordig spreken wij van deeleconomie als nieuwigheid. Maar in die jaren en trouwens waarschijnlijk altijd wel was delen en ruilen in veel arbeidersfamilies en buurten heel normaal.

    Sociale verbanden waren hierbij dikwijls van strategische betekenis. Het scheelde nogal als je een schoonzoon had die ergens een koelkast voor niets of een zacht prijsje had weten te vinden, want die van jou was nu echt op. Of een moeder die je breien leerde. Familieverbanden werden nu opnieuw van groot belang voor veel praktische en minder praktische zaken des levens. Dat gold ook het hebben van goede vrienden en buren. Het gezegde “liever een goede buur dan een verre vriend” werd nog meer werkelijkheid. En als je je sociale verbanden verwaarloosde dan kon dat gevolgen hebben voor je bestaan.

    Oorlog in El Salvador

    Zelfvoorziening, ruil- en deeleconomie, en de kwaliteit van sociale verbanden kregen bij mij een nog grotere betekenis door een onderzoek in El Salvador. Daar heeft in de jaren tachtig en begin jaren negentig van de vorige eeuw een burgeroorlog gewoed die leidde tot grote ontberingen voor veel mensen. Mijn onderzoek ging over de manier waarop de inwoners van twee dorpen die tijd hadden overleefd. Dat waren dorpen die midden in oorlogsgebied lagen. Alle families die ik heb gesproken, tientallen, hadden mensen verloren in die strijd. Regelmatig moesten zij huis en haard verlaten om iets van veiligheid te hebben, bijvoorbeeld door zich te verstoppen in bossen en grotten of in vluchtelingenkampen. En als zij weer terug konden naar hun dorpen bleek veel vernield of gestolen, en moesten zij weer van voren af aan beginnen. Dat was voor mij de meest intensieve ervaring van wat overleving inhield. Het ging echt om je bestaan. Niet alleen om voedsel, kleding, huisvesting en gezondheidszorg maar zelfs om de fysieke verdediging met wapens en alles wat daar bij hoort. Het was oorlog in de meest letterlijke betekenis van het woord.

    En dan was opnieuw mijn vraag hoe zij, die boeren en boerinnen, dat hadden gedaan, hoe zij die verschrikkingen hadden overleefd. Uiteraard kwamen de eerder genoemde thema’s boven, maar dan echt existentieel. Je moest voor jezelf zorgen, en ook ruilen en delen met anderen. Dat waren situaties waarin je aan geld weinig tot niets had. Geld kun je niet eten. Dat wil niet zeggen dat geld geen enkele rol speelde. Er bleven verbanden met andere streken en steden, hoe moeizaam ook. En vandaaruit werd er ook gehandeld. Maar hoe langer de oorlog duurde hoe minder dat dat werd. En dan blijkt nog scherper dat het aankomt op vermogens die wij in onze cultuur nauwelijks meer kennen. Wij zijn kwetsbaarder. Bijvoorbeeld was van strategische betekenis dat er mensen waren, meestal ouderen, die wisten welke wortels in het bos je wel kon eten en welke niet, en hoe medicinale planten en kruiden te vinden. En ook hoe je weg te vinden in bossen en grotten. Delen was van absolute betekenis in die omstandigheid. Weinig kon meer voor jezelf blijven, alles werd van iedereen. En als het gaat om sociale verbanden, onder deze omstandigheden moesten die van topkwaliteit zijn, hecht georganiseerd, ook in de formele betekenis van het woord organisatie, dikwijls ook met strakke richtlijnen en gezagsverhoudingen.

    Mad Max en The Hunger Games

    Ik ben een liefhebber van films als Mad Max en The Hunger Games. Ik houd van films, zeker ook van spektakelfilms, als zij goed gemaakt zijn. Maar juist deze twee filmcycli hebben iets wat mij zeer interesseert. Eigenlijk gaan zij over overleving. En dan ook overleving in de meest pure betekenis van het woord. Waarom hebben deze films zo’n grote aantrekkingskracht op zoveel mensen, vooral jongeren? Misschien ook op dezelfde gronden als bij mij. Een van de onderliggende thema’s in deze films is hoe te overleven nadat zich apocalyptische gebeurtenissen hebben afgespeeld. In The Hunger Games gaat het dan om het overleven ondanks de tirannie van totalitaire regimes die in de menselijke geschiedenis hun weerga niet kennen. En bij Mad Max gaat het om overleven nadat grote delen van de aarde verwoest zijn, en groot deel van de mensheid verdwenen. Daarbij wordt gesuggereerd dat dat veroorzaakt is door uitputting van de aarde en daarmee verbonden oorlogen gevoerd met massavernietigingswapens.

    Hoe dan ook, ik zie in deze films geen geld. Ik zie wel de strijd om het naakte bestaan, in de meest brede zin van het woord. En economisch gezien gaat het daarbij om overlevingseconomie. Het gaat in de verste verte niet om vooruitgang zoals wij die onderdeel van ons bestaan hebben gemaakt. Economische groei is een begrip dat onder die omstandigheden ondenkbaar is. Overleving is het enige devies dat het leven leidt. Overigens, ik moet niet overdrijven, de liefde speelt onder alle omstandigheden een rol, mensen blijven verliefd worden. En er valt nog wat te lachen ook. Maar toch, alles onder het banier van hoe te overleven. En dan heb je het over een ander soort van definitie van economie dan wat nu onder de tirannie van het neoliberale denken als economisch gezien wordt.

    Wat dan nog?

    Interessant allemaal, zou je kunnen denken. Maar wat hebben wij, levend in overdaad, daarmee te maken? Hoe zo overleven? Het gaat toch goed? Natuurlijk zijn er veel problemen. Maar die lossen wij wel op met de nodige nieuwe technologie en zo, de markt doet haar werk, toch? Ik vraag mij dat af, in alle ernst. Daarover een volgende keer.

    Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Column: Van wie is ons geld?

    Lou Keune

    Burgerinitiatief Ons Geld

    14 oktober is het zover. Dan zal er een eerste parlementaire behandeling plaatsvinden van het Burgerinitiatief Ons Geld. Leden van de Commissie Financiën van de Tweede Kamer gaan in een hoorzitting een gesprek aan met vertegenwoordigers van de Stichting Ons Geld, met enkele andere deskundigen, en met theatermaker George van Houts die samen met Pierre Bokma en andere acteurs en met groot succes het stuk De Verleiders op de plank wist te krijgen. Dit oriënterend gesprek kan uitmonden in een besluit van de Commissie om daadwerkelijk het voorstel van Ons Geld in behandeling te nemen.

    Dit initiatief wordt door ruim 120.000 mensen ondersteund. Dat zijn mensen die zich ernstig zorgen maken over het huidige geldstelsel. Die zorgen worden geïntensiveerd door de gang van zaken bij de financiële crisis die zich openbaarde na de val van Lehman Brothers in 2008. Vele banken, dikwijls systeembanken, en andere financiële instellingen, kwamen in grote problemen. Dat gaf aanleiding tot grootschalige financiële interventies van overheden om de banken te ondersteunen. De gevolgen daarvan laten zich dagelijks voelen, zie bijvoorbeeld de bezuinigingen in de zorg en bij de politie en de problemen die dat veroorzaakt in het dagelijkse leven van veel Nederlanders.

    Geldschepping

    De steen des aanstoots is het systeem van geldschepping. De meeste mensen denken nog steeds dat geld geschapen wordt door alleen de centrale banken. Dat is al lang niet zo. Het overgrote deel van het geld is gecreëerd door de particuliere banken. Dat wordt geïllustreerd door bijgaande grafiek. Nu denken mensen bij geld aan die papiertjes en munten waarmee veel dagelijkse betalingen worden gedaan. Dat ‘chartaal’ geld wordt alleen door de centrale banken voortgebracht. Bij particuliere geldcreatie gaat het om ‘giraal’ geld, dat eigenlijk niet meer is dan boekhoudkundige aantekeningen op rekeningen van banken over uitstaande leningen en tegoeden. Als ik een hypotheek wil afsluiten en de bank is het daar mee eens, dan opent de bank voor mij een tegoed voor het benodigde bedrag. Tegelijkertijd opent de bank een rekening waarop haar vordering op mij te boek staat. Zo blijven bij de bank debet en credit in evenwicht. Het essentiële punt is dat de bank zelf beslist of zij dit geld in omloop brengt. En dat geld komt in feite uit het niets, een wonder waarover mensen als Galilei en Newton en Einstein waarschijnlijk niet uitgestudeerd zouden raken.

    aa.jpg

    Ontwikkeling geldhoeveelheid in Nederland (Bron: RABO Bank)

    Liberalisering

    De liberalisering van de economie zoals die begon in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw (Thatcher, Reagan) had vele vormen. Privatisering, deregulering, bezuinigingen, vermarkting van publieke diensten als zorg en vervoer, flexibilisering, vrijhandel, en de verdere monetarisering van de economie, dat zijn wel de bekendste. Dat proces gaat nog steeds door, is staand beleid, zeker ook binnen transnationale instellingen als de EU, de ECB en het IMF. Zie bijvoorbeeld het herstructureringsprogramma dat de Trojka heeft opgelegd aan Griekenland.

    In de begintijd van die liberalisering ging het vooral om structurele aanpassing van de economieën in vele ontwikkelingslanden. Deze landen konden een schuldenregeling krijgen onder voorwaarde van de doorvoering van een structureel aanpassingsprogramma dat ontworpen zo niet gedicteerd werd door de Wereldbank en het IMF. De gevolgen daarvan zijn in veel landen negatief geweest. Bijvoorbeeld waarschuwde UNICEF in die tijd voor stijgende kindersterfte, zie het befaamde rapport uit de jaren tachtig Adjustment with a Human Face. Lokale economieën werden nog kwetsbaarder dan zij al waren. Zo werden lokale bedrijvigheden weggeconcurreerd door buitenlandse ondernemingen of door goedkope importen. En ook zijn er vele en tragische voorbeelden van ‘landroof’ als gevolg van opkopingen door buitenlandse ondernemingen van grote lappen grond. Met name binnen IMF en Wereldbank is sinds de eeuwwisseling veel zelfkritiek bovengekomen. Dat weerspiegelt zich o.a. in de actuele politiek t.a.v. Griekenland: waar de EU en de ECB het accent leggen op bezuinigingen en privatiseringen, bepleit het IMF allereerst het kwijtschelden van schulden. Hoe dan ook, liberalisering is staand beleid geworden, zeker binnen de EU. De gevolgen van het Trojka beleid in Griekenland doen zeer denken aan wat in de vorige eeuw zich afspeelde in veel ontwikkelingslanden: toenemende armoede, uitholling van publieke diensten, verlies van zeggenschap en autonomie.

    Financialisering

    Financieringscriteria vormen de leidraad in dat beleid. Deze financialisering van de economie (dus dat financiële maatstaven dominant worden bij economische beslissingen, alsook dat financiële instellingen ‘institutioneel’ dominant zijn) kenmerkt de huidige wereldeconomie. Dit ondanks initiatieven om andere maatstaven en belangen meer gewicht te doen krijgen, zie bijvoorbeeld de nieuwe 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkelingsdoeleinden van het UNDP, bekrachtigd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van dit jaar. Vergelijkbare initiatieven om andere dan financiële criteria dominant te laten worden zie je ook bij de formulering van ambitieuze programma’s op gebied van klimaat en biodiversiteit. Helaas gaat dat nog steeds niet gepaard met inperking van de marktgerichte economie. Integendeel, velen zijn van opvatting dat zo’n probleem als de stijging van de CO2 in de atmosfeer veronderstelt dat er economische groei, gedefinieerd als BBP groei (een van die door monetarisering geleide maatstaven) moet plaatsvinden. En dat terwijl die BBP groei juist de voortgaande uitstoot van CO2 impliceert, zie mijn vorige column. Bovendien is de bijdrage van die groei aan het welzijn van mensen boven de armoedegrens afnemend (afnemend grensnut), zo niet negatief.

    De liberalisering bracht grotere vrijheden voor banken en andere financiële instellingen om geld te creëren. Dat heeft geleid tot een wereldwijde explosie van geld in omloop. Als gezegd wordt op dit moment het overgrote deel van het geld gecreëerd door private marktpartijen. Daarover wordt verschillend geoordeeld. Een belangrijk onderwerp in de discussies betreft de crisis van 2008. Die crisis wordt door velen terecht (maar niet alleen) geweten aan het ongebreidelde zoeken van sommige instellingen en personen naar maximalisering van private winsten op de korte termijn. Dat heeft geleid tot discussies over de noodzaak de bewegingsvrijheid van banken en andere financiële instellingen aan banden te leggen. Zo is het toezicht verscherpt en zijn richtlijnen aangescherpt, bijvoorbeeld over de aan te houden buffers. Zie voor Nederland de aanbevelingen van de Commissie Wijffels.

    Business as usual

    Maar in essentie is er niet veel veranderd, de financiële instellingen genieten nog steeds grote vrijheden, maken flinke winsten en plezieren hun bankiers met exorbitante beloningen. Wel is het prestige van bankiers enorm gedaald, mede dankzij studies als die van Joris Luijendijk over de Londense City. Maar principiële vragen en fundamentele maatregelen worden niet te berde gebracht. En de financialisering van de economie wordt steeds verder doorgevoerd ondanks wereldwijde vraagstukken van armoede en ongelijkheid en van milieu die eisen stellen waarbij juist niet de financiële oogmerken domineren.

    Transition with a human face

    Het Burgerinitiatief stelt wel principiële vragen en formuleert fundamentele maatregelen. De kern van het voorstel is dat aan de private banken de bevoegdheid tot geldcreatie onttrokken wordt. Die bevoegdheid wordt dan uitsluitend overgelaten aan de publieke overheid, bijvoorbeeld de centrale bank. En de uitoefening van die bevoegdheid wordt geleid door de mogelijkheden en beperkingen van mens en natuur, niet door winstmaximalisatie.

    Ik ondersteun dit voorstel van harte, ondanks de risico’s die daaraan zijn verbonden. Tegelijkertijd maak ik mij zorgen over de gevolgen daarvan voor al die 250.000 mensen die alleen al in Nederland hun brood verdienen in de financiële sector. Want velen van hen zullen als de plannen van het Burgerinitiatief werkelijkheid worden hun baan verliezen. Daarom bepleit ik dat programma’s voor deze ingrijpende transitie van ons geldstelsel ook voorstellen moeten inhouden op gebied van werkgelegenheid, zoals  een betere herverdeling van het werk gepaard gaande met een verkorting van de gemiddelde werkweek.

    Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Column: Groei of krimp?

    Lou Keune

    Natuurlijk, Rutte, Dijsselbloem en Kamp deden hun best om niet triomfantelijk over te komen. Dat lukte niet helemaal. Zij toonden duidelijke voldaanheid bij de meest recente rapportage van het Centraal Plan Bureau (CPB) over de economische groei in Nederland. Deze rapportage was als steeds vervat in de jaarlijkse Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Dat is een van de belangrijkste documenten voor de regering omdat het kaderstellend is voor de vaststelling van het regeringsbeleid.

    Uit dit rapport komen de veel gebruikte gegevens over economische groei (2 % in 2015), de belastingopbrengsten (“toenemend”), en de verhouding tussen de overheidstekort en het Bruto Binnenlands Product (BBP) (daalt naar 2,1 % in 2015). Die gegevens scheppen een rooskleurig beeld, zeker in vergelijking met die van de afgelopen jaren, en zeker ook voor de korte termijn. Nu is er geen sprake meer van strenge geluiden uit Brussel toen Nederland de grens van 3 % schuld had overschreden, integendeel. Ook kunnen weer wat leuke dingen voor de mens gedaan worden, in de vorm van het 5-miljard pakket. Sommigen spraken van een feestbegroting, maar nee, aldus Rutte en politieke vrienden, wij moeten nuchter blijven. Toch, tevredenheid alom, zeker binnen de coalitie. “Zie je wel, het beleid werkt”. Hoogstens een kniesoor begon te zeuren over de wereldmarkt en dat daaraan de BBP groei was te danken. Natuurlijk, die omstandigheid heeft voor Nederland positief gewerkt. Maar het beleid van de afgelopen jaren heeft, aldus de regering, ook daaraan bijgedragen. Nu nog het vraagstuk van de werkeloosheid aanpakken, die blijft onaanvaardbaar hoog, daar is iedereen het over eens.

    Groei van het BBP in Nederland (bron: MEV 2016)

    Gaat het beter?

    Gaan wij economisch gezien de goede kant op? Als je die vraag in een breder perspectief zet, wordt het beeld heel anders. De berichten over toenemende ongelijkheid in inkomens en vermogens, nationaal en mondiaal blijven zeer verontrustend. Zie bijvoorbeeld onderstaande ‘champagne glas’ grafiek over de mondiale verdeling van inkomens. Die grafiek illustreert de enorme concentratie van inkomens bij een klein deel van de wereldbevolking. Alle inwoners van Nederland, op ongedocumenteerden na, behoren tot de 20% rijksten van de wereld.

    Het aantal mensen dat het moet doen met een inkomen onder het ‘absolute bestaansminimum’ ($ 1,25 per persoon per dag) blijft rond de 1 miljard hangen. En dan te weten dat deze norm eigenlijk achterhaald is. De moderne tijd stelt extra bestaanseisen in vergelijking met dertig jaar geleden, wie kan nog meedoen in de samenleving zonder, bijvoorbeeld, deelname aan het digitale verkeer? Hoe dan ook, als het om economische armoede en ongelijkheid gaat is er geen reden om juichend te doen.

    Mondiale inkomensverdeling (Bron: Oxfam International 2014)

    Milieu

    Datzelfde geldt voor het milieu. De berichten over het klimaat worden steeds verontrustender. Als gevolg van de hoge uitstoot van CO2 wordt het onmogelijk geacht de gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot 2⁰C. Nu al doen zich veel klimaat gerelateerde verstoringen voor als langdurige droogtes, extreme regenbuien en stijgingen van de zeespiegel, die leiden tot verregaande gevolgen voor grote aantallen mensen.

    Zeer verontrustend zijn ook de berichten over het overgebruik van de natuurlijke hulpbronnen. Uitgaande van de maatstaf van duurzaamheid van die hulpbronnen blijkt dat er een overgebruik (‘overshoot’) is van zo’n 50 %. De gemiddelde ecologische voetafdruk in Nederland is nu ruim 6 global hectares (GH) per inwoner. Als je de norm van duurzaamheid zou hanteren, zou dat gemiddelde niet hoger dan 1,8 GH mogen zijn. Eigenlijk zouden wij, Nederlanders, ons materieel verbruik met meer dan 2/3 moeten terugdringen. Vergelijkbare indicaties zijn er over de afname van de biodiversiteit. Niet voor niets wordt de term ecocide gehanteerd.

    Mondiale ecologische voetafdruk (Bron: LPR 2014)

    Het gaat dus, sociaal en ecologisch gezien, om verontrustende ontwikkelingen die het dagelijkse leven van mensen verregaand beïnvloeden. Dat heeft ongetwijfeld gevolgen voor de stabiliteit van samenlevingen. Armoede, ongelijkheid en ecologische degradatie zijn belangrijke voedingsbodems voor het ontstaan van conflicten tussen mensen en mensengroepen. Mensen zijn steeds weer gedwongen om omstandigheden als geweld, armoede en ecologische uitputting te ontvluchten. Met als gevolg omvangrijke migratoire bewegingen.

    Anders rekenen

    Allemaal interessant natuurlijk, zou je kunnen zeggen. Maar wat heeft dat met economische groei te maken? Wij hebben, aldus velen, juist economische groei nodig om armoede en milieu aan te pakken en om vluchtelingen op te vangen. Hier komen wij op de definitie en de berekening van economische groei. De door het CPB gehanteerde maatstaf BBP is de som van alle ‘toegevoegde waardes’. Hoeveel input wordt er verbruikt in producties van goederen en diensten, wat leveren die producten op bij verkoop, en wat is het verschil daartussen, dat is toegevoegde waarde. Dit is een zeer globale formulering waar veel aan te nuanceren is. Waar het mij om gaat is dat de berekening van het bbp berust op het totaal van gemonetariseerde transacties, transacties dus waarbij met geld wordt betaald.

    Die verenging tot gemonetariseerde transacties heeft verregaande gevolgen. Zo wordt een groot deel van de productie niet meegenomen. Dat betreft die transacties die zijn gebaseerd op onbetaalde arbeid. Als ik voor mijn buurman zorg en daarvoor ‘wit’ betaald wordt, dan wordt die productie meegenomen in de berekening van het bbp. Maar als ik die zorg ‘om niet’ verleen, of in ruil lekkere maaltijden krijg, dan telt het niet mee. Terwijl er toch sprake is van productie. Dit betreft een belangrijke kwestie omdat de onbetaalde arbeid in Nederland, in uren gemeten, omvangrijker is dan de betaalde arbeid.

    Een ander voorbeeld betreft de omvang van de milieudegradaties. Die ontstaan door menselijk handelen, in het bijzonder door het verbruik van de natuurlijke hulpbronnen. Die schades zijn omvangrijk en behoren tot de input. Nemen wij weer de maatstaf van de ecologische voetafdruk. Dat meetinstrument geeft een betrekkelijk nauwkeurig beeld van de omvang van die schades. Want alle overgebruik is schadelijk voor de Aarde en voor toekomstige generaties. Het zou interessant kunnen zijn om aan die overshoot een geldswaarde te koppelen. Met enkele collega’s heb ik mij enkele jaren geleden daaraan gewaagd. Gewaagd, want het kan alleen maar door het hanteren van schaduwprijzen en die zijn uiteraard discutabel. Wij kwamen voor één jaar (2008) voor Nederland tot een overshoot met een geschatte waarde van € 334 miljard. Een enorm bedrag. Zo was het BBP van dat jaar zo’n € 640 miljard. Nogmaals, er is op deze berekening veel aan te merken. Maar for the sake of the argument kan het nuttig zijn.

    Er zijn inmiddels indicatoren ontwikkeld die laten zien dat wanneer je wel rekening houdt met zaken als onbetaalde arbeid en milieuschades, je op aanzienlijke verschillen met het BBP uitkomt. Een voorbeeld is de Index of Sustainable Economic Welfare (ISEW). Berekeningen van Brent Bleys laten grote verschillen zien, zie hieronder. En dan te bedenken dat in  niet alle milieuschades zijn meegenomen.

    Een breed begrip van economie

    Kortom, waarop is de tevredenheid van de regering nu feitelijk gebaseerd? Kennelijk op een indicator die belangrijke sociale en ecologische aspecten buiten beschouwing laat. Zo leidt BBP groei en het idealiseren daarvan nog altijd tot groei van de CO2 uitstoot en dus tot verdere milieudegradatie. Die en andere veranderingen gaan ons leven drastisch veranderen, en hoe dan ook veel geld kosten. Dat illustreert het belang van deze kwestie. Onder deze discussie ligt een groot verschil van opvatting over wat economie is. Onder praktisch alle beschrijvingen en analyses van concrete economieën ligt het ideologische vertrekpunt dat waarde gekoppeld is aan geld. Onder economie wordt, op de keper beschouwd, alleen maar geldeconomie verstaan. De rest als milieu, ondervoeding, geweld, huishoudelijke arbeid, heeft misschien met economie te maken maar behoort niet tot de economie. Dat is een zeer beperkte opvatting van economie. Ik pleit ervoor een begrip van economie te hanteren dat alle transacties omvat, alle handelen dat leidt tot productie van goederen en diensten.

    Voor meer columns van Lou Keune kunt u kijken op: www.loukeune.nl of www.PlatformDSE.org