Auteur: admin

  • Column: Van wie is ons geld?

    Lou Keune

    Burgerinitiatief Ons Geld

    14 oktober is het zover. Dan zal er een eerste parlementaire behandeling plaatsvinden van het Burgerinitiatief Ons Geld. Leden van de Commissie Financiën van de Tweede Kamer gaan in een hoorzitting een gesprek aan met vertegenwoordigers van de Stichting Ons Geld, met enkele andere deskundigen, en met theatermaker George van Houts die samen met Pierre Bokma en andere acteurs en met groot succes het stuk De Verleiders op de plank wist te krijgen. Dit oriënterend gesprek kan uitmonden in een besluit van de Commissie om daadwerkelijk het voorstel van Ons Geld in behandeling te nemen.

    Dit initiatief wordt door ruim 120.000 mensen ondersteund. Dat zijn mensen die zich ernstig zorgen maken over het huidige geldstelsel. Die zorgen worden geïntensiveerd door de gang van zaken bij de financiële crisis die zich openbaarde na de val van Lehman Brothers in 2008. Vele banken, dikwijls systeembanken, en andere financiële instellingen, kwamen in grote problemen. Dat gaf aanleiding tot grootschalige financiële interventies van overheden om de banken te ondersteunen. De gevolgen daarvan laten zich dagelijks voelen, zie bijvoorbeeld de bezuinigingen in de zorg en bij de politie en de problemen die dat veroorzaakt in het dagelijkse leven van veel Nederlanders.

    Geldschepping

    De steen des aanstoots is het systeem van geldschepping. De meeste mensen denken nog steeds dat geld geschapen wordt door alleen de centrale banken. Dat is al lang niet zo. Het overgrote deel van het geld is gecreëerd door de particuliere banken. Dat wordt geïllustreerd door bijgaande grafiek. Nu denken mensen bij geld aan die papiertjes en munten waarmee veel dagelijkse betalingen worden gedaan. Dat ‘chartaal’ geld wordt alleen door de centrale banken voortgebracht. Bij particuliere geldcreatie gaat het om ‘giraal’ geld, dat eigenlijk niet meer is dan boekhoudkundige aantekeningen op rekeningen van banken over uitstaande leningen en tegoeden. Als ik een hypotheek wil afsluiten en de bank is het daar mee eens, dan opent de bank voor mij een tegoed voor het benodigde bedrag. Tegelijkertijd opent de bank een rekening waarop haar vordering op mij te boek staat. Zo blijven bij de bank debet en credit in evenwicht. Het essentiële punt is dat de bank zelf beslist of zij dit geld in omloop brengt. En dat geld komt in feite uit het niets, een wonder waarover mensen als Galilei en Newton en Einstein waarschijnlijk niet uitgestudeerd zouden raken.

    aa.jpg

    Ontwikkeling geldhoeveelheid in Nederland (Bron: RABO Bank)

    Liberalisering

    De liberalisering van de economie zoals die begon in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw (Thatcher, Reagan) had vele vormen. Privatisering, deregulering, bezuinigingen, vermarkting van publieke diensten als zorg en vervoer, flexibilisering, vrijhandel, en de verdere monetarisering van de economie, dat zijn wel de bekendste. Dat proces gaat nog steeds door, is staand beleid, zeker ook binnen transnationale instellingen als de EU, de ECB en het IMF. Zie bijvoorbeeld het herstructureringsprogramma dat de Trojka heeft opgelegd aan Griekenland.

    In de begintijd van die liberalisering ging het vooral om structurele aanpassing van de economieën in vele ontwikkelingslanden. Deze landen konden een schuldenregeling krijgen onder voorwaarde van de doorvoering van een structureel aanpassingsprogramma dat ontworpen zo niet gedicteerd werd door de Wereldbank en het IMF. De gevolgen daarvan zijn in veel landen negatief geweest. Bijvoorbeeld waarschuwde UNICEF in die tijd voor stijgende kindersterfte, zie het befaamde rapport uit de jaren tachtig Adjustment with a Human Face. Lokale economieën werden nog kwetsbaarder dan zij al waren. Zo werden lokale bedrijvigheden weggeconcurreerd door buitenlandse ondernemingen of door goedkope importen. En ook zijn er vele en tragische voorbeelden van ‘landroof’ als gevolg van opkopingen door buitenlandse ondernemingen van grote lappen grond. Met name binnen IMF en Wereldbank is sinds de eeuwwisseling veel zelfkritiek bovengekomen. Dat weerspiegelt zich o.a. in de actuele politiek t.a.v. Griekenland: waar de EU en de ECB het accent leggen op bezuinigingen en privatiseringen, bepleit het IMF allereerst het kwijtschelden van schulden. Hoe dan ook, liberalisering is staand beleid geworden, zeker binnen de EU. De gevolgen van het Trojka beleid in Griekenland doen zeer denken aan wat in de vorige eeuw zich afspeelde in veel ontwikkelingslanden: toenemende armoede, uitholling van publieke diensten, verlies van zeggenschap en autonomie.

    Financialisering

    Financieringscriteria vormen de leidraad in dat beleid. Deze financialisering van de economie (dus dat financiële maatstaven dominant worden bij economische beslissingen, alsook dat financiële instellingen ‘institutioneel’ dominant zijn) kenmerkt de huidige wereldeconomie. Dit ondanks initiatieven om andere maatstaven en belangen meer gewicht te doen krijgen, zie bijvoorbeeld de nieuwe 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkelingsdoeleinden van het UNDP, bekrachtigd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van dit jaar. Vergelijkbare initiatieven om andere dan financiële criteria dominant te laten worden zie je ook bij de formulering van ambitieuze programma’s op gebied van klimaat en biodiversiteit. Helaas gaat dat nog steeds niet gepaard met inperking van de marktgerichte economie. Integendeel, velen zijn van opvatting dat zo’n probleem als de stijging van de CO2 in de atmosfeer veronderstelt dat er economische groei, gedefinieerd als BBP groei (een van die door monetarisering geleide maatstaven) moet plaatsvinden. En dat terwijl die BBP groei juist de voortgaande uitstoot van CO2 impliceert, zie mijn vorige column. Bovendien is de bijdrage van die groei aan het welzijn van mensen boven de armoedegrens afnemend (afnemend grensnut), zo niet negatief.

    De liberalisering bracht grotere vrijheden voor banken en andere financiële instellingen om geld te creëren. Dat heeft geleid tot een wereldwijde explosie van geld in omloop. Als gezegd wordt op dit moment het overgrote deel van het geld gecreëerd door private marktpartijen. Daarover wordt verschillend geoordeeld. Een belangrijk onderwerp in de discussies betreft de crisis van 2008. Die crisis wordt door velen terecht (maar niet alleen) geweten aan het ongebreidelde zoeken van sommige instellingen en personen naar maximalisering van private winsten op de korte termijn. Dat heeft geleid tot discussies over de noodzaak de bewegingsvrijheid van banken en andere financiële instellingen aan banden te leggen. Zo is het toezicht verscherpt en zijn richtlijnen aangescherpt, bijvoorbeeld over de aan te houden buffers. Zie voor Nederland de aanbevelingen van de Commissie Wijffels.

    Business as usual

    Maar in essentie is er niet veel veranderd, de financiële instellingen genieten nog steeds grote vrijheden, maken flinke winsten en plezieren hun bankiers met exorbitante beloningen. Wel is het prestige van bankiers enorm gedaald, mede dankzij studies als die van Joris Luijendijk over de Londense City. Maar principiële vragen en fundamentele maatregelen worden niet te berde gebracht. En de financialisering van de economie wordt steeds verder doorgevoerd ondanks wereldwijde vraagstukken van armoede en ongelijkheid en van milieu die eisen stellen waarbij juist niet de financiële oogmerken domineren.

    Transition with a human face

    Het Burgerinitiatief stelt wel principiële vragen en formuleert fundamentele maatregelen. De kern van het voorstel is dat aan de private banken de bevoegdheid tot geldcreatie onttrokken wordt. Die bevoegdheid wordt dan uitsluitend overgelaten aan de publieke overheid, bijvoorbeeld de centrale bank. En de uitoefening van die bevoegdheid wordt geleid door de mogelijkheden en beperkingen van mens en natuur, niet door winstmaximalisatie.

    Ik ondersteun dit voorstel van harte, ondanks de risico’s die daaraan zijn verbonden. Tegelijkertijd maak ik mij zorgen over de gevolgen daarvan voor al die 250.000 mensen die alleen al in Nederland hun brood verdienen in de financiële sector. Want velen van hen zullen als de plannen van het Burgerinitiatief werkelijkheid worden hun baan verliezen. Daarom bepleit ik dat programma’s voor deze ingrijpende transitie van ons geldstelsel ook voorstellen moeten inhouden op gebied van werkgelegenheid, zoals  een betere herverdeling van het werk gepaard gaande met een verkorting van de gemiddelde werkweek.

    Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Column: Groei of krimp?

    Lou Keune

    Natuurlijk, Rutte, Dijsselbloem en Kamp deden hun best om niet triomfantelijk over te komen. Dat lukte niet helemaal. Zij toonden duidelijke voldaanheid bij de meest recente rapportage van het Centraal Plan Bureau (CPB) over de economische groei in Nederland. Deze rapportage was als steeds vervat in de jaarlijkse Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Dat is een van de belangrijkste documenten voor de regering omdat het kaderstellend is voor de vaststelling van het regeringsbeleid.

    Uit dit rapport komen de veel gebruikte gegevens over economische groei (2 % in 2015), de belastingopbrengsten (“toenemend”), en de verhouding tussen de overheidstekort en het Bruto Binnenlands Product (BBP) (daalt naar 2,1 % in 2015). Die gegevens scheppen een rooskleurig beeld, zeker in vergelijking met die van de afgelopen jaren, en zeker ook voor de korte termijn. Nu is er geen sprake meer van strenge geluiden uit Brussel toen Nederland de grens van 3 % schuld had overschreden, integendeel. Ook kunnen weer wat leuke dingen voor de mens gedaan worden, in de vorm van het 5-miljard pakket. Sommigen spraken van een feestbegroting, maar nee, aldus Rutte en politieke vrienden, wij moeten nuchter blijven. Toch, tevredenheid alom, zeker binnen de coalitie. “Zie je wel, het beleid werkt”. Hoogstens een kniesoor begon te zeuren over de wereldmarkt en dat daaraan de BBP groei was te danken. Natuurlijk, die omstandigheid heeft voor Nederland positief gewerkt. Maar het beleid van de afgelopen jaren heeft, aldus de regering, ook daaraan bijgedragen. Nu nog het vraagstuk van de werkeloosheid aanpakken, die blijft onaanvaardbaar hoog, daar is iedereen het over eens.

    Groei van het BBP in Nederland (bron: MEV 2016)

    Gaat het beter?

    Gaan wij economisch gezien de goede kant op? Als je die vraag in een breder perspectief zet, wordt het beeld heel anders. De berichten over toenemende ongelijkheid in inkomens en vermogens, nationaal en mondiaal blijven zeer verontrustend. Zie bijvoorbeeld onderstaande ‘champagne glas’ grafiek over de mondiale verdeling van inkomens. Die grafiek illustreert de enorme concentratie van inkomens bij een klein deel van de wereldbevolking. Alle inwoners van Nederland, op ongedocumenteerden na, behoren tot de 20% rijksten van de wereld.

    Het aantal mensen dat het moet doen met een inkomen onder het ‘absolute bestaansminimum’ ($ 1,25 per persoon per dag) blijft rond de 1 miljard hangen. En dan te weten dat deze norm eigenlijk achterhaald is. De moderne tijd stelt extra bestaanseisen in vergelijking met dertig jaar geleden, wie kan nog meedoen in de samenleving zonder, bijvoorbeeld, deelname aan het digitale verkeer? Hoe dan ook, als het om economische armoede en ongelijkheid gaat is er geen reden om juichend te doen.

    Mondiale inkomensverdeling (Bron: Oxfam International 2014)

    Milieu

    Datzelfde geldt voor het milieu. De berichten over het klimaat worden steeds verontrustender. Als gevolg van de hoge uitstoot van CO2 wordt het onmogelijk geacht de gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot 2⁰C. Nu al doen zich veel klimaat gerelateerde verstoringen voor als langdurige droogtes, extreme regenbuien en stijgingen van de zeespiegel, die leiden tot verregaande gevolgen voor grote aantallen mensen.

    Zeer verontrustend zijn ook de berichten over het overgebruik van de natuurlijke hulpbronnen. Uitgaande van de maatstaf van duurzaamheid van die hulpbronnen blijkt dat er een overgebruik (‘overshoot’) is van zo’n 50 %. De gemiddelde ecologische voetafdruk in Nederland is nu ruim 6 global hectares (GH) per inwoner. Als je de norm van duurzaamheid zou hanteren, zou dat gemiddelde niet hoger dan 1,8 GH mogen zijn. Eigenlijk zouden wij, Nederlanders, ons materieel verbruik met meer dan 2/3 moeten terugdringen. Vergelijkbare indicaties zijn er over de afname van de biodiversiteit. Niet voor niets wordt de term ecocide gehanteerd.

    Mondiale ecologische voetafdruk (Bron: LPR 2014)

    Het gaat dus, sociaal en ecologisch gezien, om verontrustende ontwikkelingen die het dagelijkse leven van mensen verregaand beïnvloeden. Dat heeft ongetwijfeld gevolgen voor de stabiliteit van samenlevingen. Armoede, ongelijkheid en ecologische degradatie zijn belangrijke voedingsbodems voor het ontstaan van conflicten tussen mensen en mensengroepen. Mensen zijn steeds weer gedwongen om omstandigheden als geweld, armoede en ecologische uitputting te ontvluchten. Met als gevolg omvangrijke migratoire bewegingen.

    Anders rekenen

    Allemaal interessant natuurlijk, zou je kunnen zeggen. Maar wat heeft dat met economische groei te maken? Wij hebben, aldus velen, juist economische groei nodig om armoede en milieu aan te pakken en om vluchtelingen op te vangen. Hier komen wij op de definitie en de berekening van economische groei. De door het CPB gehanteerde maatstaf BBP is de som van alle ‘toegevoegde waardes’. Hoeveel input wordt er verbruikt in producties van goederen en diensten, wat leveren die producten op bij verkoop, en wat is het verschil daartussen, dat is toegevoegde waarde. Dit is een zeer globale formulering waar veel aan te nuanceren is. Waar het mij om gaat is dat de berekening van het bbp berust op het totaal van gemonetariseerde transacties, transacties dus waarbij met geld wordt betaald.

    Die verenging tot gemonetariseerde transacties heeft verregaande gevolgen. Zo wordt een groot deel van de productie niet meegenomen. Dat betreft die transacties die zijn gebaseerd op onbetaalde arbeid. Als ik voor mijn buurman zorg en daarvoor ‘wit’ betaald wordt, dan wordt die productie meegenomen in de berekening van het bbp. Maar als ik die zorg ‘om niet’ verleen, of in ruil lekkere maaltijden krijg, dan telt het niet mee. Terwijl er toch sprake is van productie. Dit betreft een belangrijke kwestie omdat de onbetaalde arbeid in Nederland, in uren gemeten, omvangrijker is dan de betaalde arbeid.

    Een ander voorbeeld betreft de omvang van de milieudegradaties. Die ontstaan door menselijk handelen, in het bijzonder door het verbruik van de natuurlijke hulpbronnen. Die schades zijn omvangrijk en behoren tot de input. Nemen wij weer de maatstaf van de ecologische voetafdruk. Dat meetinstrument geeft een betrekkelijk nauwkeurig beeld van de omvang van die schades. Want alle overgebruik is schadelijk voor de Aarde en voor toekomstige generaties. Het zou interessant kunnen zijn om aan die overshoot een geldswaarde te koppelen. Met enkele collega’s heb ik mij enkele jaren geleden daaraan gewaagd. Gewaagd, want het kan alleen maar door het hanteren van schaduwprijzen en die zijn uiteraard discutabel. Wij kwamen voor één jaar (2008) voor Nederland tot een overshoot met een geschatte waarde van € 334 miljard. Een enorm bedrag. Zo was het BBP van dat jaar zo’n € 640 miljard. Nogmaals, er is op deze berekening veel aan te merken. Maar for the sake of the argument kan het nuttig zijn.

    Er zijn inmiddels indicatoren ontwikkeld die laten zien dat wanneer je wel rekening houdt met zaken als onbetaalde arbeid en milieuschades, je op aanzienlijke verschillen met het BBP uitkomt. Een voorbeeld is de Index of Sustainable Economic Welfare (ISEW). Berekeningen van Brent Bleys laten grote verschillen zien, zie hieronder. En dan te bedenken dat in  niet alle milieuschades zijn meegenomen.

    Een breed begrip van economie

    Kortom, waarop is de tevredenheid van de regering nu feitelijk gebaseerd? Kennelijk op een indicator die belangrijke sociale en ecologische aspecten buiten beschouwing laat. Zo leidt BBP groei en het idealiseren daarvan nog altijd tot groei van de CO2 uitstoot en dus tot verdere milieudegradatie. Die en andere veranderingen gaan ons leven drastisch veranderen, en hoe dan ook veel geld kosten. Dat illustreert het belang van deze kwestie. Onder deze discussie ligt een groot verschil van opvatting over wat economie is. Onder praktisch alle beschrijvingen en analyses van concrete economieën ligt het ideologische vertrekpunt dat waarde gekoppeld is aan geld. Onder economie wordt, op de keper beschouwd, alleen maar geldeconomie verstaan. De rest als milieu, ondervoeding, geweld, huishoudelijke arbeid, heeft misschien met economie te maken maar behoort niet tot de economie. Dat is een zeer beperkte opvatting van economie. Ik pleit ervoor een begrip van economie te hanteren dat alle transacties omvat, alle handelen dat leidt tot productie van goederen en diensten.

    Voor meer columns van Lou Keune kunt u kijken op: www.loukeune.nl of www.PlatformDSE.org

  • Tekort platina dit jaar geschat op 445.000 troy ounce

    De platinamarkt zal dit jaar voor het derde jaar op rij te maken hebben met een tekort, dat schrijft het World Platinum Investment Council (WPIC) in haar nieuwste rapport over het tweede kwartaal van 2015. Het verwachte tekort is naar boven bijgesteld, omdat men rekening houdt met een toename in de vraag naar platina als beleggingsobject. De totale investeringsvraag (fysieke munten en baren, samengevoegd met aankopen via ETF’s) werd voor dit jaar bijgesteld naar 310.000 troy ounce. Dat is 260.000 troy ounce meer dan waar het WPIC eerder dit jaar nog op rekende.

    Door de daling van de platinaprijs zien beleggers een goede kans om het edelmetaal te kopen. De meest voor de hand liggende opties daarvoor zijn platina in opslag en aandelen van ETF’s die fysiek platina aanhouden. Veel van deze ETF’s bewaren hun platinavoorraad in Zuid-Afrika, omdat daar verreweg het meeste platina vandaan komt.

    Volgens het WPIC wordt de vraag naar het edelmetaal niet alleen opgedreven door beleggers, maar ook door de auto-industrie. Dit jaar zal de vraag naar platina vanuit deze sector met 5% toenemen tot 3.445.000 troy ounce. De auto-industrie voorziet een toenemende vraag naar schonere auto’s en dat betekent dat er meer katalysatoren geproduceerd moeten worden. En voor de productie van katalysatoren is platina nodig.

    supple-demand-balance-platinum

    World Platinum Investment Council voorziet opnieuw tekort aan platina

    TIP: Goudstandaard biedt sinds kort ook platina in combinatie met opslag aan. We bewaren het in Zwitserland, zodat u geen 21% btw hoeft af te dragen over de aankoop. We bieden het platina aan in baren van 10 troy ounce, klik hier voor meer informatie.

  • Nieuw bij Goudstandaard: Platina in opslag (btw-vrij)

    platinabaarGoudstandaard biedt sinds kort platinabaren van 10 troy ounce aan in combinatie met opslag in Zwitserland. Niet alleen de aanschaf van platina is vrijgesteld van btw, maar ook de kosten voor opslag en verzekering! De volledig verzekerde opslag van het edelmetaal in Zwitserland wordt verzorgd door LOOMIS, wereldmarktleider in opslag en transport van edelmetalen.

    Alle 10 troy ounce platina baren zijn afkomstig van Credit Suisse. Credit Suisse is een LBMA geaccrediteerde producent en daarmee is de hoogste kwaliteit en zuiverheid van de platina gegarandeerd. Dit maakt dat de baren goed verhandelbaar zijn. De platina baren van Credit Suisse hebben een zuiverheidsgehalte van 99,9%. Elke platina baar is voorzien van een uniek serienummer dat op uw bewaarovereenkomst wordt vermeld.

    Wilt u meer informatie over dit product? Kijk dan op de website van Goudstandaard.

    Wilt u meer informatie over de opslag van edelmetalen bij Goudstandaard? Klik dan hier.

  • Bewaar uw edelmetaal veilig en vertrouwd bij Goudstandaard

    Zoekt u een betrouwbare partner voor de opslag van uw edelmetaal? Of overweegt u een deel van uw vermogen om te zetten in goud of zilver? In beide gevallen bent u bij Goudstandaard aan het juiste adres. Als AFM vergunninghouder bieden ze professionele opslag van goud en zilver aan tegen een aantrekkelijk tarief.

    Opslag van edelmetalen bij Goudstandaard

    Als u goud en zilver opslaat bij Goudstandaard geniet u van de volgende voordelen:

    • Fysiek bezit (uw edelmetalen staan op naam, dus geen aandeel in een goudbaar)
    • Lage kosten (Goudstandaard hanteert een scherp opslagtarief ten opzichte van de concurrentie)
    • Stichting Derdengelden (onafhankelijk toezicht op uitlevering edelmetaal)
    • Professionele opslag (Goudstandaard werkt samen met Brinks en Viamat, twee internationale en toonaangevende partijen)
    • BTW-vrij zilver (Goudstandaard kan zilverbaren BTW-vrij opslaan bij haar opslaglocatie in Zwitserland)
    • AFM toezicht (De opslagfaciliteit wordt gecontroleerd door de Autoriteit Financiële Markten)

    Meer informatie?

    Indien uw huidige opslagfaciliteit niet langer voldoet of wordt opgeheven helpen we u graag voor een nieuwe veilige opslag van uw edelmetaal. Neem contact op met Goudstandaard via 0237630404 of mail ons naar [email protected] om de mogelijkheden te bespreken. Voor meer informatie over opslag van edelmetalen kunt u ook de website van Goudstandaard raadplegen.

    content_devoordelen_van_opslag

    Opslag van edelmetalen bij Goudstandaard

  • Edin Mujagic: Hoe de euro een zwakke munt werd

    Met elke cent waarmee de euro zakt ten opzichte van de dollar – en tegenwoordig is dat een kwestie van uren zo lijkt het – neemt het gejuicht uit allerlei hoeken toe in Nederland. Een zwakke euro is goed voor de export en daarmee voor de Nederlandse economie, klinkt het dan. Elke keer als ik zoiets lees of hoor denk ik: economische geschiedenis zou een verplicht vak voor alle managers, economen, analisten, politici, journalisten en anderen moeten zijn. Want wie de economische en zeker monetaire historie een beetje kent, wéét dat een zwakke munt geen goede zaak is. Voor het bewijs hoeven we niet verder te gaan dan enkele eurolanden…

    Het economisch model van landen zoals Griekenland en Italië was decennialang een mix van zwakke munt, relatief hoge inflatie en begrotingstekorten. Die zwakke munt was goed voor de export. Goed, daardoor was de inflatie hoog, waardoor na enige tijd de export ook problemen kreeg (door stijgende loonkosten bijvoorbeeld), maar de oplossing was makkelijk: eens in zoveel tijd devalueerde de overheid de munt van het land en het feest kon opnieuw beginnen. Dat je als overheid vooral schuld op schuld moest stapelen is dan eigenlijk heel logisch: hoge inflatie lost een deel van je schuld af namelijk.

    euro-usd-wisselkoersTen noorden van de Alpen vinden we landen die decennialang er juist een heel ander economisch model op na hielden. Duitsland en Nederland bouwden hun economisch huis op een fundament van een sterke munt, relatief lage inflatie en relatief gezonde overheidsfinanciën. De waarde van de mark of de gulden zien dalen, laat staan met opzet verlagen, stond gelijk aan nationale schande. Wat hebben die verschillende modellen die landen opgeleverd? De Griekse en de Italiaanse bedrijven zijn nauwelijks concurrerend op de internationale markt, de rentes in die landen lagen veel hoger dan de rentes in Nederland en Duitsland en de levensstandaard is er ook lager. De Duitse en de Nederlandse daarentegen kunnen bijna elke concurrentie aan. De sterke mark en gulden hebben die bedrijven namelijk gedwongen voortdurend te innoveren en efficiënter te worden. Dat hebben ze zo goed gedaan, dat die mate van kwaliteit ze in staat stelt extra winst te maken: Duitse machines zijn duurder dan machines uit de VS of andere landen maar het is de “Made in Germany’ stempel erop waardoor de Duitse producent zijn concurrenten kan aftroeven én een hogere prijs kan vragen. Dat innoveren, investeren en efficiënter worden kon ook omdat de kosten relatief gezien weinig stegen. Door de lage inflatie was het niet nodig lonen elk jaar fors te verhogen en geld lenen om te investeren was, dankzij de lage rentes, relatief goedkoop. Dat Duitsland en Nederland tot de meest welvarende landen in Europa en de wereld behoren, is dan ook terug te voeren tot die traditie van een sterke munt, lage inflatie en relatief gezonde overheidsfinanciën.

    "Euro was een poging twee modellen samen te voegen"

    De introductie van de euro in 1999 was in feite een poging die twee modellen samen te voegen. Maar dat is onmogelijk; zij staan immers lijnrecht tegenover elkaar: er is geen model mogelijk waarin de munt én sterk én zwak is, waarin de inflatie én laag en hoog is en de overheidsfinanciën én gezond én verrot zijn. De twee modellen zijn als olie en water: je kunt die twee vloeistoffen mengen en door elkaar schudden totdat je een ons weegt, zodra je stopt drijft olie gewoon op het water. De eurolanden zoals Griekenland en Italië konden echter niet meer het spel opnieuw laten beginnen door de munt te devalueren: de euro was van ons allemaal en niet alleen van hen. De fusie van de twee modellen was onmogelijk en het enige wat overblijft is dan één van de twee modellen promoveren tot hét economisch model van de eurozone. Dat is inmiddels gebeurd. Waar het gezamenlijke economische model het Duits/Nederlandse model zou zijn – sla het Verdrag van Maastricht erop na – is de praktijk heel anders. De Europese Centrale Bank (ECB) is sinds deze week bezig met het de facto en in principe onbeperkt financieren van de begrotingstekorten. En de bank doet er alles aan de waarde van de euro verder de grond in te boren. Veelzeggend is dat de Italiaanse minister-president onlangs in een interview zei te dromen van pariteit tussen de euro en de dollar. De baas van de ECB had eigenlijk erop moeten reageren. Het bleef echter oorverdovend stil in Frankfurt. Dat verbaast me niet, de baas van de ECB is een Italiaan en de tweede man van de bank een Portugees. Portugal is nog zo'n land dat zwoer bij een zwakke munt. Wat wel verbaast is dat er in Nederland niet alleen weinig kritiek os op deze ontwikkeling maar dat de waardedaling van de euro met gejuich ontvangen wordt en elke keer als de inflatie zakt, dat als iets vreselijks gepresenteerd wordt.

    Van een sterke naar een zwakke munt

    Als het model bestaand uit een zwakke munt, relatief hoge inflatie en hoge begrotingstekorten en staatsschulden de weg naar een sterke, welvarende economie zou zijn, waarom moeten landen als Duitsland en Nederland al jarenlang landen zoals Griekenland, Italië en Portugal van de ondergang redden en is het niet andersom? Als een zwakke munt en hoge inflatie goed beleid zou zijn, zou je verwachten dat zij nu sterke eurolanden hadden moeten zijn. En waarom wordt dit model in Nederland tegenwoordig voorgeschreven als dé crisisoplossing, terwijl de tegenpool ervan de weg naar een economische ruïne zou betekenen? De eurozone is in niets de muntunie geworden die ons beloofd is. Het is een muntunie waar onder meer het streven naar inflatie niet alleen gedoogd wordt maar zelfs het beleid is geworden. Het treurige is dat dat in Nederland door velen op handen wordt gedragen terwijl wij, met onze economische historie, juist beter zouden moeten weten.

    Over Edin Mujagic

    mujagicEdin Mujagic (1977) is macro-econoom, monetair econoom en publicist. Hij heeft onder meer gewerkt als redacteur economie bij het zakenweekblad FEM Business. Zijn analyses van de huidige economische crisis verschijnen regelmatig in toonaangevende Nederlandse en kranten in ruim 20 landen wereldwijd. Hij is vaste columnist bij Instituut Clingendael, dagblad Metro en weekblad Beleggers Belangen en expert-blogger bij een groot aantal financieel-economische sites. Sinds november is hij chef economie bij Jalta. Mujagic is onder meer lid van het Economists’ Club bij Project Syndicate, een discussie- en debatforum voor Nobelprijswinnaars in de economie, hoofdeconomen van verschillende internationale financiële instellingen en voormalig centrale bankiers en ministers van Financiën. Daarnaast is hij ook - het jongste ooit - lid van de Monetaire Kring, een discussieforum bestaande uit hoogste ambtenaren bij de centrale bank, het Ministerie van Financiën, hoogleraren economie en senior managers bij pensioenfondsen, banken en andere financiële instellingen.

    Geldmoord

    Edin Mujagic publiceerde in 2012 het boek Geldmoord, waarin hij laat zien dat de inflatie begon op te lopen met de toenemende macht van centrale banken. In zijn boek laat hij zien dat de prijzen decennia lang stabiel bleven, tot aan het begin van de twintigste eeuw. De waarde van het geld, dat voorheen verankerd lag in de intrinsieke waarde van edelmetaal, begon in het verloop van de twintigste eeuw te dalen. De grote Depressie van begin jaren dertig, twee verwoestende wereldoorlogen en de enorme kredietgroei van de afgelopen decennia hebben ervoor gezorgd dat de koopkracht van het geld steeds verder werd uitgehold. Edin Mujagic waarschuwt in zijn boek voor de gevaren van geldontwaarding en voor de macht die centrale banken vandaag de dag hebben. Geïnteresseerd? Klik hier om zijn boek te bestellen.

  • Volcker: “Mikken op 2 procent inflatie is geen prijsstabiliteit”

    Een inflatie van twee procent per jaar is niet hetzelfde als prijsstabiliteit, dat zei voormalig Federal Reserve voorzitter Paul Volcker in een gesprek met monetair econoom Edin Mujagic. Een stijging van het prijspeil met twee procent op jaarbasis lijkt misschien niet veel, maar over een periode van tien jaar staat het gelijk aan een stijging van 25%. Over het tijdsbestek van één generatie verdubbelen de prijzen zelfs met een inflatie van ‘maar’ 2%. Het volgende artikel werd op 23 februari op de website Geldmoord.nl gepubliceerd.

    Ex-baas Fed Paul Volcker: “Mikken op 2 procent inflatie elk jaar is géén prijsstabiliteit’

    Paul Volcker was tussen 1979 en 1987 voorzitter van de Fed, de Amerikaanse centrale bank. Hij werd aangesteld in een periode waarin de Amerikaanse werkloosheid hoog was en de inflatie nog hoger, ver boven 10 procent per jaar. Hij aarzelde geen moment om het inflatiemonster aan te pakken. Volcker verhoogde de officiële rente van de Fed naar 20 procent, een niveau dat tegenwoordig onvoorstelbaar lijkt. Dat stortte de Amerikaanse economie in een diepe recessie, de diepste sinds de Grote Depressie uit de jaren twintig van de vorige eeuw. Miljoenen Amerikanen werden werkloos. Volcker kreeg uit het hele land houten planken afgeleverd bij de Fed; bouwbedrijven stuurden die met briefjes erop dat ze die toch niet meer nodig hadden omdat er niets te bouwen viel. Autohandelaren stuurden enveloppen vol met autosleutels, er was toch niemand die hun auto’s kon en wilde kopen. Boze boeren reden met hun tractoren dreigend rondjes rond het Fed-gebouw in Washington. En een keer, vlak voor de Kerst, slaagde een verwarde en met een pistool, geweer en een mes gewapende man er zelfs in het Fed-hoofdkantoor binnen te dringen en tot aan de deur van de kamer van Volcker te komen voordat hij op het laatste moment door de beveiliging werd overmeesterd.

    Ondanks alle pijn werkte de aanpak van de boomlange – Volcker is 2 meter lang – econoom. De inflatie was verslagen. Vriend en vijand is erover eens dat Volcker met zijn aanpak de basis heeft gelegd voor de langste periode van economische groei in de VS. Toen Alan Greenspan, Volckers opvolger bij de Fed, zei in 2004: ‘Mijn succes in het verder verlagen van inflatie is grotendeels een verlengstuk van het basisbeleid dat Volcker gevoerd heeft’. paul-volckerHij werd verguisd door veel politici en in 1987 vertrok hij bij de Fed hoewel Volcker wettelijk gezien nog lang kon blijven zitten. Het Witte Huis – Ronald Reagan was de President toen – wilde maar wat graag van de zeer onafhankelijke Volcker af. In 1985 boden ze hem de post van de President van de Wereldbank om van hem af te zijn. Volcker weigerde. Ronald Reagan probeerde het door hem loyale mensen in het Fed-bestuur te benoemen en zo een coup te plegen als het ware. Dat maakte Volckers baan als voorzitter almaar lastiger. In augustus 1987 zou zijn tweede termijn als voorzitter verstrijken. Volgens de wet kon Volcker nog twee keer voor in totaal acht jaar herbenoemd worden als de baas van de Fed. Maar het was duidelijk dat het Witte Huis hem niet wilde. Hem wegsturen kon het ook niet, dat zou voor te veel schade zorgen omdat de financiële markten in rep en roer zouden komen. Vandaar dat men hoopte dat door de genoemde coup Volcker zelf zou opstappen. Dat deed hij ook: op 1 juni 1987 overhandigde hij zijn ontslagbrief aan Reagan die geen enkele moeite deed Volcker op andere gedachten te brengen. Enkele minuten nadat de boomlange centrale bankier het Witte Huis verliet, pakte Reagan de telefoon. Hij bood Volckers baan aan iemand die veel minder onafhankelijk was dan Volcker. Het tijdperk van Alan Greenspan – en geldmoord – kon beginnen. Als er één beleidsmaker en centrale bankier is die op basis van ervaring kan spreken over de voor- en nadelen van inflatie, dan is het dus Paul Volcker wel. Mujagic: Als Fed-voorzitter heeft u tegen hoge inflatie gevochten, u heeft de rente verhoogd naar 20 procent en de Amerikaanse economie in een recessie gestort om de inflatie eruit te wringen. Hoe vreemd is het voor u om nu regelmatig te horen dat de Fed en andere centrale banken hogere inflatie nastreven? Volcker: Met alle respect maar ik begrijp het niet dat centrale banken een beetje meer inflatie willen. Zij zeggen dat een beetje meer inflatie iets goeds is. Het probleem is dat als een beetje meer inflatie goed is, nog een beetje meer erbovenop gezien wordt als nóg beter. Ervaringen uit het verleden leren ons dat wanneer men inflatie opzettelijk aanjaagt, heel moeilijk onder controle te houden is en heel lastig terug te draaien is. Dat iets meer inflatie toewensen lijkt wel de nieuwe monetaire juiste leer te zijn. Ik weet wat het argument daarachter is, men wil ruimte om de reële rentes negatief te laten worden, maar een economie gedijt niet op negatieve reële rentes gedurende een langere periode. Iets anders is dat in mijn ogen de taal misbruikt wordt, de betekenis wat bepaalde zaken is veranderd. Zij noemen prijsstijgingen onder de 2 procent bijvoorbeeld nauwelijks inflatie maar het gevaar van deflatie. De moderne centrale banken zeggen ‘we mikken op 2 procent inflatie per jaar om zo onze vastberadenheid om inflatie onder de 2 procent te houden te versterken’. Dat vind ik vreemd; 2 procent inflatie is dan iets wat goed is maar inflatie boven die grens is ineens slecht. En de laatste tijd is zelfs die vastberadenheid aan het verzwakken, sommigen willen meer dan 2 procent inflatie als een buffer tegen deflatie. Als je 2 procent inflatie per jaar nastreeft dan betekent dat dat na een decennium alle prijzen meer dan 25 procent zijn gestegen en dat het prijsniveau in één generatie verdubbelt. Dat is geen prijsstabiliteit maar men noemt dat wél zo. Zoals gezegd: de betekenis van sommige begrippen is in loop der tijd veranderd. Mujagic: Die centrale bankiers die stellen dat dalende prijzen, deflatie, zo een beetje het ergste is wat onze moderne economieën kan overkomen, hoe kijkt u daar tegenaan? Volcker: Ik kan heel goed begrijpen dat we geen diepe deflatie willen, dat wil zeggen prijzen die jaarlijks met 3,4 of 5 procent zakken. Maar om bij deze discussie de Grote Depressie erbij te halen… Toen zakten de prijzen met 10 procent per jaar, de Grote Depressie is een geval apart. Dit beeld dat als de prijzen met enkele tienden van het procent zakken huisvrouwen ineens zullen stoppen met boodschappen doen maar dat zij wel geld zullen uitgeven als de prijzen met 2 procent per jaar stijgen of dat mensen, als ze de prijzen zien dalen, geen goedkopere t-shirts en voedsel zullen kopen slaat nergens op. In de VS zijn de prijzen van veel goederen nauwelijks gestegen, veel prijsstijgingen vinden plaats in de dienstensector, zoals de zorg. Sommige spullen die velen regelmatig kopen zijn vaak goedkoper geworden en dat is geen slechte zaak voor de Amerikaanse huishoudens. Mujagic: Toen u de voorzitter van de Fed bent geweest, tussen 1979 en 1987, wisten analisten vaak niet eens dat het bestuur vergaderd had over de rente en als ze dat wisten, zij moesten gissen of de rente veranderd werd en zo ja, hoe, omhoog of omlaag. Tegenwoordig laat de Fed ruim van tevoren de financiële markten weten wat de Fed van plan is. Wat vindt u van dit zogeheten forward guidance? Volcker: Ik denk dat het een fout is zo concreet te zijn over wat je aanpak zal zijn in de maanden of zelfs jaren die voor je liggen. Het is prima om te zeggen dat je doel is dat de economie harder gaat groeien of de inflatie stabiliseert maar als je heel precies gaat worden over je beleid, zoals de Fed enige tijd geleden is gaan doen toen de bank zei dat die zal gaan denken aan renteverhogingen wanneer de werkloosheid zakt naar 6,5 procent, dan kun je als de Fed je geloofwaardigheid verliezen. De werkloosheid in de VS ligt nu al enige tijd onder 6,5 procent. Geloofwaardigheid is zeer belangrijk voor een centrale bank. Het lot van de centrale banken zou niet afhankelijk moeten zijn van zijn voorspellingen voor de komende twee jaren. Wat we namelijk in ieder geval weten is dat economen slecht zijn in voorspellen. Als een centrale bank wil je dat de markt jou volgt, niet dat jij de markt moet volgen. En af en toe moet je als centrale bank te markt ook kunnen verrassen, dat kan moeilijk met forward guidance. Een van de gevolgen is dat de financiële markten prikkelbaar zijn. Een voorbeeld: onlangs zei de Fed dat de bank vroeg of laat het monetair beleid zal moeten verkrappen. Dat zeiden ze al enige tijd en toch was de reactie op de financiële markten uitbundig. Als je de rente een lange tijd niet verhoogt, dan weet je dat wanneer je dat uiteindelijk doet, dat voor een schok zal zorgen op de markten. En dat vrezen de centrale bankiers.

    Over Edin Mujagic

    mujagicEdin Mujagic (1977) is macro-econoom, monetair econoom en publicist. Hij heeft onder meer gewerkt als redacteur economie bij het zakenweekblad FEM Business. Zijn analyses van de huidige economische crisis verschijnen regelmatig in toonaangevende Nederlandse en kranten in ruim 20 landen wereldwijd. Hij is vaste columnist bij Instituut Clingendael, dagblad Metro en weekblad Beleggers Belangen en expert-blogger bij een groot aantal financieel-economische sites. Sinds november is hij chef economie bij Jalta. Mujagic is onder meer lid van het Economists’ Club bij Project Syndicate, een discussie- en debatforum voor Nobelprijswinnaars in de economie, hoofdeconomen van verschillende internationale financiële instellingen en voormalig centrale bankiers en ministers van Financiën. Daarnaast is hij ook - het jongste ooit - lid van de Monetaire Kring, een discussieforum bestaande uit hoogste ambtenaren bij de centrale bank, het Ministerie van Financiën, hoogleraren economie en senior managers bij pensioenfondsen, banken en andere financiële instellingen.

    Geldmoord

    Edin Mujagic publiceerde in 2012 het boek Geldmoord, waarin hij laat zien dat de inflatie begon op te lopen met de toenemende macht van centrale banken. In zijn boek laat hij zien dat de prijzen decennia lang stabiel bleven, tot aan het begin van de twintigste eeuw. De waarde van het geld, dat voorheen verankerd lag in de intrinsieke waarde van edelmetaal, begon in het verloop van de twintigste eeuw te dalen. De grote Depressie van begin jaren dertig, twee verwoestende wereldoorlogen en de enorme kredietgroei van de afgelopen decennia hebben ervoor gezorgd dat de koopkracht van het geld steeds verder werd uitgehold. Edin Mujagic waarschuwt in zijn boek voor de gevaren van geldontwaarding en voor de macht die centrale banken vandaag de dag hebben. Geïnteresseerd? Klik hier om zijn boek te bestellen.

  • The Dow Jones: Beautiful Tree in the Desert

    The Dow Jones Industrial Average (DJIA) Index is the only stock market index that covers both the second and the third industrial revolution. Calculating share indexes such as the Dow Jones Industrial Average and showing this index in a historical graph is a useful way to show which phase the industrial revolution is in. Changes in the DJIA shares basket, changes in the formula and stock splits during the take-off phase and acceleration phase of industrial revolutions are perfect transition-indicators. The similarities of these indicators during the last two revolutions are fascinating, but also a reason for concern. In fact the graph of the DJIA is a classic example of fictional truth, a fata morgana.

    Transitions

    Every production phase, civilization or other human invention goes through a so called transformation process. Transitions are social transformation processes that cover at least one generation. In this article I will use one such transition to demonstrate the position of our present civilization and its possible effect on stock exchange rates. A transition has the following characteristics:
    • it involves a structural change of civilization or a complex subsystem of our civilization
    • it shows technological, economical, ecological, socio cultural and institutional changes at different levels that influence and enhance each other
    • it is the result of slow changes (changes in supplies) and fast dynamics (flows)
    • A transition process is not fixed from the start because during the transition processes will adapt to the new situation. A transition is not dogmatic.

    Four transition phases

    In general transitions can be seen to go through the S curve and we can distinguish four phases (see fig. 1):
    1. a pre development phase of a dynamic balance in which the present status does not visibly change
    2. a take off phase in which the process of change starts because of changes in the system
    3. an acceleration phase in which visible structural changes take place through an accumulation of socio cultural, economical, ecological and institutional changes influencing each other; in this phase we see collective learning processes, diffusion and processes of embedding
    4. a stabilization phase in which the speed of sociological change slows down and a new dynamic balance is achieved through learning
    A product life cycle also goes through an S curve. In that case there is a fifth phase: The degeneration phase in which cost rises because of over capacity and the producer will finally withdraw from the market. The-Dow-Jones-2

    Figure 1. The S curve of a transition

    Four phases in a transition best visualized by means of an S curve: Pre-development, Take-off, Acceleration, Stabilization. When we look back into the past we see three transitions, also called industrial revolutions, taking place with far-reaching effect :
    1. The first industrial revolution (1780 until circa 1850); the steam engine
    2. The second industrial revolution (1870 until circa 1930); electricity, oil and the car
    3. The third industrial revolution (1950 until ….); computer and microprocessor

    Dow Jones Industrial Average (DJIA)

    The Dow Jones Industrial Average (DJIA) index is the oldest shares index in the United States. A select group of journalists of The Wall Street Journal decide which companies are included in the most influential stock exchange index in the world. Unlike most other indices the Dow is a price average index. This means that shares with a high price have a great influence on the movements of the index. Calculating stock index values such as the Dow and presenting the index in a historical graphs is a perfect way of indicating which phase an industrial revolution is in. The Dow was first published in 1896. The index was calculated by dividing the sum of the shares by 12: Dow-index_1896 = (x1 + x2+ ……….+x12) / 12 An index is calculated on the basis of a set of shares. Every index has its own formula and the formula results in the number of points of the index. However, this set of shares changes regularly. It is therefore very strange that different sets of shares are represented by the same unit. After a period of 25 years the value of the original set of 12 apples is compared to the value of a set of 30 pears. In 1929 only 2 of the original 12 companies of the Dow were still present. The most remarkable characteristic is of course the constantly changing set of shares. Generally speaking, the companies that are removed from the set are in a stabilization or degeneration phase. Companies in a take off phase or acceleration phase are added to the set. This greatly increases the chance that the index will rise rather than go down. This is obvious, especially when this is done during the acceleration phase of a transition. In 1916 the Dow was extended to 20 companies; 4 companies were taken out and 12 were added. Dow-index_1916 = (x1 + x2+ ……….+x20) / 20 This way of calculating the index actually creates a kind of pyramid scheme. All goes well as long as companies are added that are in their take off phase or acceleration phase. At the end of a transition there will be fewer companies in those phases. The shares of a number of companies were split during the years and for those shares a factor was added to the calculation. The formula is as follows (American Can is multiplied by 6, General Electric by 4). Dow-index_1927 = (6.x1 + 4.x2+ ……….+x20) / 20 Things take a bizarre turn with the changes to the Dow Jones of 1 October 1928. On 1 October 1928 the Dow Jones is enlarged to 30 shares. Because all calculations are done by hand, the calculation formula of the index is simplified. The Dow Divisor is introduced. The index is calculated by dividing the sum of the share values using the Dow Divisor. Because the value on 1 October 1928 must remain the same, the Dow Divisor is set at 16.67. The index graphs of before and after 1 October be a continuous line. Dow-index_okt_1928 = (x1 + x2+ ……….+x30) / 16.67 On 1 October 1928 the value of the Dow is 239, so the sum of the shares is 3984 dollars. From that moment on an increase (or decrease) of the set of shares results in almost twice as many (or fewer) index points. In the old formula the sum would have been divided by 30. With every change in the set of shares used to calculate the Dow, the value of the Dow Divisor also changes. This is done because the index which is the result of two different sets of shares at the moment the set is changed must be the same for both sets at that point in time. The same thing happens when shares are split. In the fall of 1928 and spring of 1929 8 shares are split decreasing the Dow Divisor to 10.47. Dow-index_sept_1929 = (x1 + x2+ ……….+x30) / 10.47 From that moment on a an increase (or decrease) of the set of shares results in almost three times as many (or fewer) index points as a year before. In the old formula the sum would have been divided by 30. The Dow’s highest point is on 3 September 1929 at 381 points. So the extreme increase followed by an extreme decrease of the Dow in the period 1920 – 1932 was primarily caused by changes to the formula, the constant changes to the set of shares during the acceleration phase of the second industrial revolution and splitting of s`hares during this period. Because of these changes in the Dow investors were wrong footed. The companies whose shares constituted the Dow index at that time also continued into the stabilization and degeneration phase.

    The Dow Jones Industrial Average: Beautiful Tree in the Desert

    tree-desertIn many graphs the y-axis is a fixed unit, such as kg, meter, liter or euro. In the graphs showing the stock exchange values, this also seems to be the case because the unit shows a number of points. However, this is far from true! An index point is not a fixed unit in time and does not have any historical significance. An index is calculated on the basis of a set of shares. Every index has its own formula and the formula gives the number of points of the index. Unfortunately many people attach a lot of value to these graphs which are, however, very deceptive. An index is calculated on the basis of a set of shares. Every index has its own formula and the formula results in the number of points of the index. However, this set of shares changes regularly. For a new period the value is based on a different set of shares. It is very strange that these different sets of shares are represented as the same unit. In less than ten years twelve of the thirty companies (i.e. 40%) in the Dow Jones were replaced. Over a period of sixteen years, twenty companies were replaced, a figure of 67%. This meant that over a very short period we were left comparing a basket of today’s apples with a basket of yesterday’s pears. Even more disturbing is the fact that with every change in the set of shares used to calculate the number of points, the formula also changes. This is done because the index, which is the result of two different sets of shares at the moment the set is changed, must be the same for both sets at that point in time. The index graphs must be continuous lines. For example, the Dow Jones is calculated by adding the shares and dividing the result by a number. Because of changes in the set of shares and the splitting of shares the divider changes continuously. At the moment the divider is 0.15571590501117 but in 1985 this number was higher than 1. An index point in two periods of time is therefore calculated in different ways: Dow1985 = (x1 + x2 +..+x30) / 1 Dow2014 = (x1 + x2 +.. + x30) / 0.15571590501117 In the 1990s many shares were split. To make sure the result of the calculation remained the same both the number of shares and the divider changed. An increase in share value of 1 dollar of the set of shares in 2014 results is 6.4 times more points than in 1985. The fact that in the 1990s many shares were split is probably the cause of the exponential growth of the Dow Jones index. At the moment the Dow is at 16,437 points. If we used the 1985 formula it would be at 2,559 points. The most remarkable characteristic is of course the constantly changing set of shares. Generally speaking, the companies that are removed from the set are in a stabilization or degeneration phase. Companies in a take off phase or acceleration phase are added to the set. This greatly increases the chance that the index will rise rather than go down. This is obvious, especially when this is done during the acceleration phase of a transition. From 1980 onward 7 ICT companies (3M, AT&T, Cisco, HP, IBM, Intel, Microsoft), the engines of the latest revolution and 5 financial institutions, which always play an important role in every transition, were added to the Dow Jones.

    dowdivisor

    Table 1. Changes in the Dow, stock splits and the value of the Dow Divisor after the market crash of 1929

    Dow Jones Industrial Average

    The-Dow-Jones-historical

    Figure 2 Exchange rates of Dow Jones during the latest two industrial revolutions. During the last few years the rate increases have accelerated enormously

    Double manipulation

    On September 23 2013, the Dow got the biggest facelift since 2004 in one fell swoop with the removal of 3 company constituents: Hewlett-Packard Company (NYSE:HPQ) (+21.5% ytd), Bank of America Corp (NYSE:BAC) (+52.0% ytd) and Alcoa Inc (NYSE:AA) (-1.8% ytd) And the addition of: Goldman Sachs Group Inc (NYSE:GS) (+25 ytd), Nike Inc (NYSE:NKE) (+27% ytd) and Visa Inc (NYSE:V) (+18% ytd) What is even more striking is that the three companies removed from the index have a low share price (HP is trading at an approximate price of $22, BoA at $14 and Alcoa at $8 for a sum total of $44) while the three stocks added have a high market price (Goldman Sachs at $164, Nike at $67 and Visa at $184 for a sum total of $415). Of course there is the Dow Divisor which supposedly ensures that the value of the Dow Jones with the new shares is the same as the value of the Dow Jones with the old shares but this effect is only short-term as, in the long-term, the profits of the higher priced stocks will be greater/stronger than those of the weaker stocks that they replaced. The Dow 30 is calculated by dividing the sum of the 30 constituents’ shares by the Dow Divisor. On September 10, the Dow Jones ended at 15,191 points. The Dow Divisor currently has a value of 0.130216081. This means that the current total of 30 shares is worth $1,978 (15,191 x 0.130216081=$1,978). HP is trading at an approximate price of $22, BoA at $14 and Alcoa at $8 (sum total of $44). These shares will be replaced by Goldman Sachs at $164, Nike at $67 and Visa at $184 (sum total of $415) which is 9.4 times more. This means that the new sum of the 30 stocks have a value of $2,349 (1978 – 44 + 415) and, therefore we expect that the Dow Divisor will be adjusted from 0.130216081 to 0.154631 to get back to the original 15,191 index points (15,191 x 0.154631 = $2,349). Given the above, had the three old shares increased by 10% each in price in the past the Dow 30 would have increased by 33.8 points in total (10% x 44 divided by 0.130216081 = 33.79 points) assuming there was no change in the price of the other 27 stocks. As of September 23rd, however, a corresponding 10% increase in the price of each of the new shares would contribute 268.4 points to the rise of the Dow 30 (10% x 415 divided by 0.154631 = 268.38) or 7.94 times more points. The influence of the 3 losers was: $44 of $1978. This is 2.2% of the Dow Jones Index.?The influence of the 3 winners becomes: $415 of $2,349. This is 17.67% of the Dow Jones Index..? This stinks pretty much of manipulation, even double manipulation!

    Overview from 1997: 20 winners in – 20 losers out, a figure of 67%

    September 23, 2013: Hewlett – Packard Co., Bank of America Inc. and Alcoa Inc. replaced Goldman Sachs Group Inc., Nike Inc. and Visa Inc.?Alcoa has dropped from $40 in 2007 to $8.08. Hewlett- Packard Co. has dropped from $50 in 2010 to $22.36. Bank of America has dropped from $50 in 2007 to $14.48.?But Goldman Sachs Group Inc., Nike Inc. and Visa Inc. have risen 25%, 27% and 18% respectively in 2013.

    September 20, 2012: UnitedHealth Group Inc. (NYSE:UNH) replaces Kraft Foods Group Inc (NASDAQ:KRFT).? Kraft Foods Inc. was split into two companies and was therefore deemed less representative so no longer suitable for the Dow. The share value of UnitedHealth Group Inc. had risen for two years before inclusion in the Dow by 53%.

    June 8, 2009: Cisco Systems, Inc. (NASDAQ:CSCO) and Travelers Companies Inc (NYSE:TRV) replaced Citigroup Inc (NYSE:C) and General Motors Company (NYSE:GM).? Citigroup and General Motors have received billions of dollars of U.S. government money to survive and were not representative of the Do.

    September 22, 2008: Kraft Foods Inc. replaced American International Group Inc (NYSE:AIG). ?American International Group was replaced after the decision of the government to take a 79.9% stake in the insurance giant. AIG was narrowly saved from destruction by an emergency loan from the Fed.

    February 19, 2008: Bank of America Corp. and Chevron Corporation (NYSE:CVX) replaced Altria Group Inc (NYSE:MO) and Honeywell International Inc. (NYSE:HON).? Altria was split into two companies and was deemed no longer suitable for the Dow.? Honeywell was removed from the Dow because the role of industrial companies in the U.S. stock market in the recent years had declined and Honeywell had the smallest sales and profits among the participants in the Dow.

    April 8, 2004: Verizon Communications Inc. (NYSE:VZ), American International Group Inc. and Pfizer Inc. (NYSE:PFE) replace AT&T Inc. (NYSE:T), Eastman Kodak Co. (NYSE:KODK) and International Paper Co (NYSE:IP).? AIG shares had increased over 387% in the previous decade and Pfizer had an increase of more than 675& behind it. Shares of AT & T and Kodak, on the other hand, had decreases of more than 40% in the past decade and were therefore removed from the Dow.

    November 1, 1999: Microsoft Corporation, Intel Corporation (NASDAQ:INTC), SBC Communications and Home Depot Inc (NYSE:HD) replaced Chevron Corporation (NYSE:CVX), Goodyear Tire & Rubber Co (NASDAQ:GT), Union Carbide Corporation and Sears Roebuck.

    March 17, 1997: Travelers Group, Hewlett-Packard Company, Johnson & Johnson and Wal-Mart Stores Incorporated replaced Westinghouse Electric Corporation, Texaco Incorporated, Bethlehem Steel Corporation and Woolworth Corporation.

    Real truth and fictional truth

    Is the number of points that the Dow Jones now gives us a truth or a fictional truth? ?If a fictional truth then the number of points now says absolutely nothing about the state that the economy or society is in when compared to the past. In that case a better guide would be to look at the number of people in society that use food stamps today – That is the real truth A fata morgana is an optical phenomenon, and so is the graph of the The Dow Jones Industrial Average. Mr. Grommen was a teacher in mathematics and physics for eight years at secondary schools. The last twenty years he trained programmers in Oracle-software. The last years he studied transitions, social transformation processes, the S-curve and transitions in relation to market indices. Articles about these topics have been published in various magazines / sites in The Netherlands and Belgium. Article written by Wim Grommen

  • Gaat EU aandelenmarkt herindexeren op 100 punten?

    Het invoeren van de euro heeft de burgers van Europa veel voordelen en uniformiteit opgeleverd. Het zou fijn zijn als die uniformiteit ook zou gelden voor het vergelijken van de verschillende beurzen. Indexpunten van beurzen zijn geen vaste eenheid in de tijd en de Europese burger mag er dan ook geen enkele betekenis aan hechten voor de toekomst. Het vergelijken van indexpunten tussen de verschillende beurzen heeft geen enkele zin. De tijd is rijp om de Europese beurzen te herindexeren op 100 punten.

    Herindexering op 100 punten heeft veel voordelen

    Na het invoeren van een uniforme munt voor alle Europeanen, is het zaak dat de EU ook uniformiteit op de beurzen doorvoert. Omdat een beursindex geen enkele relevante toekomstige waarde heeft, is de tijd rijp om de beurzen te herindexeren op 100 punten. Het herindexeren van de beurzen op 100 punten kan heel eenvoudig worden doorgevoerd. Voor elke beursindex wordt een zogenaamde DIVISOR100-waarde geïntroduceerd. De waarde van elke DIVISOR100 wordt bepaald door het aantal indexpunten van de eindstand van een beurs op een bepaalde datum, bv. 31 december 2013 te delen door 100. De AEX eindigde 31 december 2013 op 401,79 en de AEX_DIVISOR100 krijgt dus de waarde 4,0179 (401,79 delen door 100). De DAX eindigde 31 december 2013 op 9552,16 en de DAX_DIVISOR100 krijgt dus de waarde 95,5216 (9552,16 delen door 100).

    divisor100

    Tabel 1: overzicht van waarden voor de DIVISOR100 voor diverse beurzen

    Door nu het aantal punten van elke beurs te delen door de DIVISOR100-waarde van de desbetreffende beurs wordt elke index geherindexeerd op 100 punten. De AEX eindigde op 31 december 2013 op 401,79 en het aantal punten van de AEX wordt voortaan gedeeld door 4,0179 , de waarde van de AEX_DIVISOR100. De DAX eindigde op 31 december 2013 op 9552,16 en het aantal punten van de DAX wordt voortaan gedeeld door 95,5216, de waarde van de DAX_DIVISOR100. Daarmee staan de indexen van deze beurzen op de herindexeerdatum 1 januari 2014 op 100. Het voordeel van deze methode van herindexeren is, dat elke beursindex zijn eigen karakteristieke eigenschappen, zoals samenstelling en berekening, blijft behouden en dat ook de historie van de beursgrafiek behouden blijft. De technisch analist kan nog steeds dezelfde methodieken op de beursgrafiek blijven toepassen en patronen in de grafiek herkennen. Voor de burgers van Europa worden de beurzen door deze herindexering veel inzichtelijker.

    divisor100b

    Tabel 2: De eindstand van de beurskoersen op 30 juni 2014 zonder herindexering

    divisor100c

    Tabel 3: De eindstand van de beurskoersen op 30 juni 2014 na herindexering

    In een oogopslag ziet de burger hoe een beursindex ervoor staat ten opzichte van de 100 punten. Hij ziet meteen hoeveel procent een index vanaf 1 januari 2014 gedaald of gestegen is. Het vergelijken van beursindexen binnen en buiten Europa wordt een fluitje van een cent. Ook de emotiefactor in de huidige formules van de beursindexen, de terughoudendheid en of euforie van beleggers bij grote fluctuaties in punten, wordt door deze herindexering enorm verkleind en daardoor zal de ratio bij burgers en beleggers de boventoon gaan voeren.

    Overgangsperiode en kosten

    Om de burgers van Europa aan het idee van herindexatie van de beurzen te laten wennen, kunnen de oude indexwaarden tijdens een overgangsperiode, nog naast de nieuwe indexwaarden gepubliceerd worden. Na verloop van tijd zal men alleen nog maar oog hebben voor de nieuwe indexwaarden. De kosten van dit project voor de Europese burger zullen nihil zijn; de formules waarmee beursindexen worden berekend, worden toch al jaarlijks meerdere keren veranderd. Voor meer achtergrondinformatie:

  • Open brief aan het IMF, de ECB en de EU

    Wim Grommen heeft een open brief gestuurd naar het IMF, de ECB en de Europese Unie. In deze brief roept hij op tot een stimuleringsprogramma dat direct meer geld in de handen van de consument brengt. Is de oplossing echt zo simpel als Wim Grommen formuleert? Hieronder leest u de vertaling van de brief die in het Engels verstuurd werd naar Draghi, van Rompuy en LaGarde….

    Geachte mevrouw Lagarde, geachte heer Draghi en geachte heer Van Rompuy,

    Nu het welzijn van veel burgers in Griekenland, Portugal, Spanje, Italië en Frankrijk onder het kritisch punt dreigt te zakken is het belangrijk dat er op korte termijn een oplossing komt voor deze burgers. De historie heeft namelijk geleerd, dat het omvallen van de pijler welzijn in een samenleving altijd resulteert in revolutie. Via de media hebben mij signalen bereikt, dat revolutie in deze landen ook nu weer aan de poort staat te rammelen. Regeringen van deze landen, ongeacht hun politieke signatuur, zien dit met lede ogen aan, maar staan met de rug tegen de muur.

    Ik stel daarom voor, dat vóór 1 januari 2015, het “8-stappenplan redding Euro” (zie bijlage) dat ik voor database administrators van banken in deze landen heb opgesteld, wordt uitgevoerd. Na het uitvoeren van dit stappenplan zullen de burgers in deze landen voldoende financiële middelen hebben om in 2015 op een menswaardige wijze te kunnen leven. Uw organisaties kunnen zich op deze wijze profileren als Robin Hood. Een Robin Hood, die echter ook zorg draagt voor de welgestelde burger in de samenleving. Het stappenplan voorkomt namelijk ook dat er chaos op de financiële markten ontstaat als gevolg van revoluties. De beurskrach in 1929 heeft laten zien welke desastreuze gevolgen dit kan hebben voor samenlevingen. Voor meer achtergrondinformatie verwijs ik u naar het paper "Current problems associated with the end of the third industrial revolution" dat op een internationaal symposium in Valencia is gepresenteerd in Valencia, The Economic Crisis: Time for a paradigm shift, Towards a systems approach. Tevens verzoek ik u mijn voorstel, om alle Europese beurzen in overleg met de beurseigenaren te herindexeren op 100 punten, te bestuderen. Voor meer achtergrondinformatie voor dit voorstel, verwijs ik u naar mijn artikelen The Dow Jones Industrial Average: a Fata Morgana en Will Obama manipulate the Dow Divisor? From fiction to reality Ik zie uw uitnodiging voor een gesprek over het onderwerp “8-stappenplan redding Euro” of het onderwerp “herindexering Europese beurzen” graag tegemoet. Met vriendelijke groet, Wim Grommen Bijlage

    8-Stappenplan redding Euro

    Database administrators van Europese banken kunnen een bijdrage leveren aan het oplossen van de eurocrisis. De volgende 8 stappen moeten zij op 31 december 2014 uitvoeren, om burgers in hun land die onder het bestaansminimum leven, weer in 2015 een menswaardig bestaan te geven.

    Stap 1: Log in als tabeleigenaar van de tabel “lopende_rekening_burgers” op de productiedatabase

    Stap 2: Disable alle triggers op de tabel “lopende_rekening_burgers”

    Stap 3: Disable alle check-constraints op de tabel “lopende_rekening_burgers”

    Stap 4: Voer het volgende update-statement uit op de tabel “lopende_rekening_burgers”:

    update lopende_rekening_burgers set saldo = saldo + ecb_gift_aan_burger where sofinummer in ( select sofinummer from burgers_belastingdienst where jaarinkomen < norm_jaarinkomen )

    Er zal de komende 2 maanden overleg gevoerd worden tussen het IMF, ECB, EU en de regeringsleiders over de waarden van de variabelen ecb_gift_aan_burger en norm_jaarinkomen. De waarden van deze variabelen kunnen per land worden vastgesteld.

    Stap 5: Maak deze wijziging definitief middels een commit

    Stap 6: Enable weer alle check-constraints op de tabel “lopende_rekening_particulieren”

    Stap 7: Enable weer alle triggers op de tabel “lopende_rekening_particulieren”

    Stap 8: Log weer uit de productiedatabase

    Mocht er geen goedkeuring komen voor dit stappenplan, dan kunnen database administrators hun eigen morele verantwoordelijkheid nemen. Afhankelijk van hun Robin Hood-gevoel bepalen ze dan zelf, wie van hun landgenoten in aanmerking komen voor een gift en tevens hoe hoog deze zal zijn.

    OLYMPUS DIGITAL CAMERA

    Open brief aan de ECB, het IMF en de Europese Unie

  • Waarom de goud / zilver ratio vrijwel nutteloos is

    Veel mensen kiezen voor zilver in plaats van goud vanwege de ‘magische’ goud/zilver ratio (de goud/zilver ratio wordt berekend door de prijs van goud te delen door de prijs van zilver). Zij wijzen dan naar de ‘historische’ 16:1-verhouding als een ‘redelijke schatting’ van het gemiddelde van deze ratio en voorspellen daarbij een ‘regressie naar het gemiddelde’ van zilver tegenover goud. Omdat de ratio tussen goud en zilver op dit moment rond de 65:1 schommelt, is de gedachte dat zilver de rendementen op goud ruimschoots gaat overtreffen. Hoewel er veel goede redenen bestaan om in zilver te investeren, zouden beleggers niet op de goud/zilver ratio moeten afgaan in hun beslissing om goud ofwel zilver te kopen.

    Goud en zilver gaan hand in hand

    Eerst het goede nieuws: van 1971 tot 2011 – toen goud uit haar rol van wereldreservevaluta gezet werd – was de correlatie tussen goud en zilver 0.878, terwijl de correlatie tussen goud en de grondstofprijzen in diezelfde periode (wij hebben de Goldman Sachs Commodity Index als graadmeter gebruikt) 0.862 was. De correlatie tussen de prijzen van primaire metalen en goud was zelfs sterker.

    En inderdaad, zilverprijzen hebben de prijzen van goud omhoog gevolgd tijdens de opgaande goederenmarkten van de jaren 70 en ondergingen daarna samen met goud in de jaren 80 en 90 weer een neerwaartse correctie. Nu wij sinds 2000 weer nieuwe opgaande goederenmarkt kennen, zijn de prijzen van zilver min of meer gelijk met de prijzen van goud gestegen. Algemeen gesproken stijgen of dalen de prijzen van goud en zilver hand in hand, tenminste op lange termijn.

    De relatie tussen goud en zilver is dermate sterk dat beleggers één van beiden (of allebei) kan kiezen om zich in de grondstoffen- en edelmetalenmarkt te positioneren. Echter, in veel gevallen liepen de twee prijzen sterk uiteen. Waarom wijken goud en zilver van elkaar af en welke invloed heeft dit op de beleggingskeuzen die wij maken?

    Waarom goud en zilver een andere koers varen

    Sinds 1972 hebben de prijzen van goud en zilver (min of meer) vrij bewogen. Voor die tijd was de ratio tussen goud- en zilverprijzen vastgelegd. Dit zette de zogenoemde “Wet van Gresham” in werking die verklaart hoe het vastleggen van de ratio door overheden tot de volledige demonetisering van zilver leidde. Door goud ten opzichte van zilver over te waarderen, werd zilver van de markt genomen en elders verkocht; de arbitragehandel floreerde, terwijl zilver verdween. Tijden zijn veranderd; goud- en zilverprijzen worden grotendeels vrij door de markt bepaald, echter niet langer in de functie van ruilmiddelen.

    Sinds Nixon de link tussen de US dollar en goud brak, bewegen goud en zilver (of beter gezegd, grondstoffen in het algemeen) cyclisch. Hun prijzen worden niet langer per overheidsbesluit bepaald, maar nu door het werkelijke vraag en aanbod. Dat gezegd hebbende, de vraag- en aanboddynamiek van goud en zilver verschillen enorm. De vraag naar goud wordt voornamelijk door de beleggingsvraag bepaald, terwijl de vraag naar zilver grotendeels uit de industrie afkomstig is.

    Het mechanisme achter ‘de regressie naar het gemiddelde’ bestaat niet langer

    In vroegere tijden werd de goud/zilver ratio dus vastgezet. Toch wordt door voorstanders van de goud/zilver ratio beweerd dat deze nog steeds naar een bepaald gemiddelde toe beweegt. Dit gemiddelde, zo beweren verdedigers van de ratio, is gebaseerd op het historische prijsniveau van beide metalen sinds 1792, toen zilver nog deel uitmaakte van de bi-metallieke monetaire standaard van die tijd. De prijzen werden door de overheid bepaald: elke ounce goud zou de overheid inruilen voor 16 troy ounce zilver (een troy ounce is ongeveer 31,1 gram). De prijzen waren ‘verankerd’, waarbij bureaucraten de markt omzeilden.

    Er bestaat echter geen logische reden waarom de goud/zilver ratio een regressie naar het gemiddelde zal vertonen. Concurrentie verlaagt bijvoorbeeld de winst en winstmarges. Wanneer een industrie een ruime marge geniet, zal concurrentie (als die niet wordt gehinderd) de markt betreden en de winst van de huidige spelers verlagen. Wanneer we dus torenhoge winsten of marges observeren in een sector binnen de economie kunnen we logischerwijze een regressie naar het gemiddelde verwachten.

    De goud/zilver ratio kent geen logische tegenhanger. Investeerders zouden in zilver kunnen stappen, vooral wanneer er sprake is van een valutacrisis, maar dit zouden ze evengoed niet kunnen doen. Hoewel we een empirisch verband tussen goud en zilver waarnemen, bestaat er geen economische wet die stelt dat de ratio tussen goud en zilver moet terugkeren naar dat magische gemiddelde van 16:1.

    Tijdens het merendeel van de bullmarkt van de jaren ‘70 rendeerde goud beter dan zilver.

    Goud rendeerde beter dan zilver gedurende het leeuwendeel van de bullmarkt van de jaren ‘70, toen beide metalen historische hoogtepunten bereikten. Enkel in 1980 – op het hoogtepunt van de bullmarkt – was het rendement van zilver hoger dan dat van goud. En vergeet niet; dit was het jaar van de fameuze poging van de gebroeders Hunt om de zilvermarkt klem te zetten. Enkel en alleen in dat jaar had zilver een hoger rendement dan goud in de laatste langdurige bullmarkt. Gedurende een kleine zes maanden uit een periode van 10 jaar in de zeventiger jaren was zilver de ‘betere keuze’.

    Toch rendeerde zilver tussen 2009 en 2011 beter dan goud, evenals in andere perioden voor de Grote Depressie. Voor deze mooie rendementen moest echter een prijs betaald worden, want zilverprijzen daalden in sterkere mate dan de goudprijs.

    Kortom, er bestaan goede redenen om goud te kopen, net zoals er goede redenen bestaan om zilver te kopen. De goud/zilverratio mag daar niettemin niet onder worden gerekend.

    De goud/zilver ratio van de laatste dertig jaar

    De goud/zilver ratio van de laatste dertig jaar

    Waar bevindt de goud/zilver ratio zich nu en welke kant gaat deze op?

    Het is een mogelijkheid, hoewel geen logische zekerheid, dat de prijzen van zilver in lijn met goud zullen stijgen. Wanneer en als we echter een economische vertraging meemaken, zouden de zilverprijzen voor een aanzienlijke tijd onder druk kunnen blijven staan. Net zoals in 2008, toen goud door onzekerheid in de markten sterk steeg terwijl zilverprijzen te kampen hadden met een lagere industriële vraag, kan de ratio tussen goud en zilver toenemen tot boven de 80:1. Iets soortgelijks kan nu opnieuw gebeuren, met een goud/zilverratio die aanzienlijk stijgt.

    Ik heb het al eerder gezegd en ik zal het nogmaals onderstrepen: zilver kent haar eigen spelregels. Wanneer er een vertraging van de economie plaatsvindt, zullen de zilverprijzen in de nabije toekomst onder druk blijven staan. Zo was de vraag naar bijvoorbeeld computerhardware recentelijk teleurstellend en blijven ook de vooruitzichten voor de komende jaren broos.

    Elke opwaartse beweging van de zilverprijs zal dus voornamelijk gestuwd worden door een gestegen investeringsvraag. En die vraag zit er wellicht al een lange tijd aan te komen. Het zou goed kunnen dat het eerder besproken substitutie-effect pas plaatsvindt nadat de goudprijs al een stuk hoger liggen.

    Goudprijzen zouden kunnen stijgen voordat zilver aanhaakt

    Des te hoger de goudprijs, des te hoger de correlatie met zilver. Het is een ‘substitutie-effect’, waarover ik eerder heb geschreven. Het vervangingseffect van goud naar zilver, zoals nu gebeurt in India, kan door prijsverstoringen (belastingen of invoerrechten) gestimuleerd worden. Zilver zal op een dag weer ‘poor man’s gold’ worden, maar naar alle waarschijnlijkheid pas wanneer de goudprijs veel, veel hoger ligt.

    Goud kopen is, wellicht, beter voor het overgrote deel van de beleggers omdat de kosten lager zijn en de vraag niet afhankelijk is van de wereldwijde industriële productie. Niettemin, wie een verschuiving van de beleggingsvraag naar zilver verwacht, kan evengoed van de huidige lage zilverprijzen profiteren en van wellicht nog lagere zilverprijzen in de toekomst.