Tag: dnb

  • Nederlanders breken hun spaargeld aan

    Nederlanders hebben in de tweede helft van vorig jaar netto spaargeld weggehaald van hun bankrekening, zo blijkt uit cijfers die de Nederlandsche Bank vandaag publiceerde. Weliswaar groeide het bedrag op deposito’s in de tweede helft van vorig jaar met ongeveer €1,7 miljard, maar daar stond een veel grotere daling van €7 miljard aan vrij opneembare spaartegoeden tegenover. Een simpele rekensom leert ons dat er in deze periode bijna €5,3 miljard aan spaargeld werd weggehaald.

    Sinds de Nederlandsche Bank deze cijfers bijhoudt (1998) is het nog niet eerder voorgekomen dat er zes maanden op rij meer spaargeld werd opgenomen dan gestort.Deze ontwikkeling is waarschijnlijk grotendeels toe te schrijven aan versnelde aflossing op hypotheekschuld. We verwachten dat er daarnaast ook steeds meer huishoudens zijn die door de crisis interen op hun spaartegoeden. Zodra inkomsten terugvallen wordt al snel het spaargeld aangesproken om rond te kunnen komen. Een andere factor is de steeds lagere rente, waardoor het minder lucratief is om geld op een spaarrekening te parkeren.

    Spaargeld wordt aangebroken

    Om de ontwikkeling van de spaartegoeden inzichtelijk te maken hebben we de cijfers van de Nederlandsche Bank erbij gepakt. Op basis van deze cijfers hebben we twee grafieken samengesteld die de ontwikkeling van de spaartegoeden inzichtelijk maken. In de eerste grafiek ziet u de de maandelijkse balans tussen stortingen en opnames van spaargeld*, terwijl de tweede grafiek de totale hoeveelheid spaargeld weergeeft die Nederlanders op hun bankrekening hebben staan.

    Nederlanders breken hun spaargeld aan

    Nederlanders breken hun spaargeld aan (klik voor een grotere versie)

    Totale spaargeld van Nederlanders krimpt

    Totale spaargeld van Nederlanders krimpt (klik voor een grotere versie)

    *Rente is op de eerste grafiek niet weergegeven. Dat betekent dat de totale balans minder negatief is. Wel blijft vast staan dat sinds 1998 niet eerder zo lang en zoveel geld van spaarboekjes is weggehaald. In de tweede grafiek is het effect van rente wel inbegrepen.

  • Video: Lex Hoogduin in gesprek met Aerdt Houben (DNB)

    Een interessant gesprek tussen Aerdt Houben (DNB) en Lex Hoogduin over de huidige economische crisis en het belang van financiële stabiliteit…

    Bron: Lexhoogduin.com

  • Grafiek: De financiële generatiekloof in Nederland

    Grafiek: De financiële generatiekloof in Nederland

    De volgende grafiek brengt zeer treffend de financiële generatiekloof in Nederland in beeld. De vruchten van de stijgende huizenprijzen zijn geplukt door de oudere generatie, terwijl de onderwaarde geconcentreerd is bij de jongere generatie huizenbezitters. De grafiek is afkomstig uit een document van de Nederlandsche Bank dat hoort bij het afscheidssymposium van oud ING-topman Jan Hommen.

    Onderwaarde versus overwaarde op de woningmarkt

    Deze grafiek geeft de financiële generatiekloof van Nederland weer (Bron: DNB)

  • Pensioenfonds krijgt groen licht voor beleggen in goud

    Het Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken werd meer dan twee jaar geleden ten onrechte teruggefloten door de Nederlandsche Bank, zo concludeert het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het pensioenfonds kocht in 2008 fysiek goud bij de Australische Perth Mint en deed in 2009 nog een aankoop, waarmee het fonds haar totale aandeel in fysiek goud uitbreidde naar 12%. Eind 2009 ging het om €34,6 miljoen aan goudstaven, omgerekend naar de prijs van dat moment was dat ongeveer 1.400 kilogram.

    De Nederlandsche Bank oordeelde destijds dat het pensioenfonds een onverantwoord risico nam door zoveel goud in de portefeuille te houden. Het fonds moest, uit het oogpunt van risicospreiding, haar blootstelling aan de goudprijs terugbrengen naar maximaal 3% van de totale beleggingsportefeuille. Het fonds moest een groot gedeelte van haar goud verkopen, maar krijgt in hoger beroep groen licht om meer geld in fysiek goud te beleggen.

    De rechtbank stelt dat de Nederlandsche Bank niet inzichtelijk heeft kunnen maken dat een belegging van 13% van de portefeuille in fysiek goud onverantwoord is. De Nederlandsche Bank zei in het hoger beroep het volgende over beleggen in fysiek goud:

    Risicovolle belegging

    DNB stelt dat goud niet te beschouwen is als liquide middel, maar dat goud daarentegen een risicovolle belegging is. De prijs van goud, aldus DNB, wordt voornamelijk bepaald door de vraag naar goud voor gebruik in sieraden en door het vertrouwen dat investeerders in goud hebben, zodat de waarde sentimentgedreven is en niet gedreven door economische activiteiten. Goud heeft geen intrinsieke waarde, is nauwelijks industrieel toepasbaar en levert geen kasstromen op. De waarde van goud is dan ook uitsluitend afhankelijk van de vraag naar goud. Slechts zolang steeds meer partijen in goud willen beleggen (de vraag stijgt), neemt de waarde van goud toe. Dat kan al snel leiden tot ‘bubble’ vorming, zo betoogt DNB.

    Het is toch vreemd dat de Nederlandsche Bank zelf over een goudvoorraad van meer dan 600 ton beschikt. Als het geen intrinsieke waarde heeft, waarom verkopen alle centrale banken hun goud dan niet? Is het niet juist de nutteloosheid van goud die het metaal zo geschikt maakt als waarde opslag? Het is onbegrijpelijk dat de Nederlandsche Bank dit standpunt op tafel brengt, omdat ze zelf ook over een aanzienlijke hoeveelheid fysiek goud beschikt.

    Onderbouwing

    DNB heeft bezwaar tegen de wijze waarop het Pensioenfonds met zijn verantwoordelijkheden als behartiger van de belangen van de deelnemers is omgegaan door, zonder daaraan ten grondslag liggend beleggingsbeleid en vereiste studie, een groot gedeelte van zijn portefeuille in één enkele individuele belegging (goud) te beleggen. De rechtbank is zonder nadere motivering voorbij gegaan aan de standaarddeviatie van goud van 33,5% over een periode van dertig jaar die het Pensioenfonds zelf in zijn ALM-studie noemt, terwijl de rechtbank vervolgens zonder nadere motivering meegaat in het lagere percentage van 13,1 dat ziet op een veel kortere periode en dat het Pensioenfonds in de beroepsprocedure heeft genoemd. Ten tijde van de keuze voor de belegging in goud heeft het Pensioenfonds met geen van deze percentages rekening gehouden; er zijn geen studies of analyses aan ten grondslag gelegd.

    Zal de Nederlandsche Bank dit soort berekeningen en theoretische modellen ook op haar eigen goudvoorraad loslaten…?

    Volatiel

    Volgens DNB staat in ieder geval vast dat de prijs van goud volatiel is. DNB heeft de effecten van een prijsdaling van goud op de waarde van de gehele beleggingsportefeuille berekend, hierbij uitgaande van de premisse van het Pensioenfonds in zijn risicomanagementbeleid dat (in ieder geval) bij een daling van 30% tot verkoop van het goud zou worden over gegaan. In dat geval zou de dekkingsgraad van het Pensioenfonds onder de 100% zakken, terwijl de wettelijk minimaal vereiste dekkingsgraad 105% bedraagt. Een pensioenfonds moet in het belang van zijn deelnemers zoveel als mogelijk voorkomen dat een waardedaling optreedt met gevolgen voor de dekkingsgraad. Dit uitgangspunt heeft het Pensioenfonds door een belegging van 13% in één enkele individuele waarde niet in acht genomen.

    Is een 30% prijsdaling van goud anders dan een 30% prijsdaling van aandelenkoersen? En is de veel grotere blootstelling aan de obligatiemarkten niet véél gevoeliger voor het rendement van een pensioenfonds dan die 10 tot 15 procent in fysiek goud? De portefeuille van het Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken bestond  destijds voor 78% uit zogeheten triple-A staatsobligaties. Is dat geen groot risico als de rente op de obligatiemarkt begint op te lopen?

    Cashflow

    In haar vierde beroepsgrond stelt DNB dat de rechtbank ten onrechte is voorbij gegaan aan het onderdeel matching, zoals neergelegd in artikel 13, tweede lid, Besluit FTK en dat de overwegingen in het bestreden besluit dat besluit zelfstandig dragen. Matching houdt in dat de beleggingen zoveel mogelijk worden afgestemd op de (aard en duur van de) toekomstige verplichtingen. Een pensioenfonds moet op een gegeven moment de nodige uitkeringen aan de deelnemers kunnen doen. Daartoe dient de beleggingsportefeuille erin te voorzien dat de nodige kasstromen bestaan waaruit de uitkeringen kunnen worden betaald. Niet is gebleken dat het Pensioenfonds zijn verplichtingen heeft geanalyseerd om te bezien welke samenstelling van de beleggingsportefeuille zou voldoen aan het vereiste van matching. DNB stelt dat de belegging in goud niet geschikt is om aan de onvoorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen te voldoen, terwijl het Pensioenfonds daar voor 13% van zijn beleggingsportefeuille wel van afhankelijk was. Goud genereert immers geen kasstromen en beweegt niet mee met de rente of de consumentenprijsindex (CPI).

    Goud genereert inderdaad geen cashflow, maar behoudt wel haar waarde. Goud is in dat opzicht meer een verzekering voor een beleggingsportefeuille. Daar heeft ook de World Gold Council een aantal wetenschappelijke onderzoeken naar gedaan. In het Marketupdate dossier van de World Gold Council treft u drie verschillende artikelen aan die het nut van diversificatie met goud aantonen (1 /2 / 3). Hoewel goud geen kasstroom genereert beweegt de waarde doorgaans in tegengestelde richting van andere beleggingscategorieën. In dat opzicht is goud een uitstekende hedge. De volgende grafiek van het World Gold Council spreekt boekdelen.

    Goud is juist een goede hedge in een beleggingsportefeuille

    Goud is juist een goede hedge in een beleggingsportefeuille (Bron: WGC)

    Weloverwogen besluit

    Volgens het pensioenfonds is er wel goed onderzoek gedaan, voordat men tot aankoop van het goud overging. Het was naar hun mening een weloverwogen beslissing, gedreven door de onzekere economische en financiële omstandigheden in 2008 en 2009. Het pensioenfonds verdedigde de aankoop van goud in het hoger beroep door te stellen dat het juist een goede diversificatie is voor een beleggingsportefeuille en dat geen enkele belegging absolute zekerheid kan bieden.

    Met het goud werd zekerheid gezocht voor de dalende dekkingsgraad , veroorzaakt door de onzekerheid op de financiële markten. Deze onzekerheid op de financiële markten, met name de dalende aandelenkoersen en de onzekerheden met betrekking tot de waarde van de in euro’s luidende staatsobligaties, zijn reden geweest om te kiezen voor goud. Het fonds erkent dat de stabiliteit van goud niet absoluut zeker is, maar merkt op dat die absolute zekerheid voor geen enkele belegging bestaat.

    Het College van Beroep voor het bedrijfsleven erkent dat goud niet zomaar een grondstof is:

    Het Pensioenfonds heeft gemotiveerd gesteld dat goud anders is dan andere grondstoffen en in zekere zin als valuta dient te worden beschouwd en daarbij gewezen op de omstandigheid dat het IMF goud als “safe asset” aanmerkt, dat de Bank Internationale Betalingen, alsook de Amerikaanse Centrale Bank goud zien als een asset waarvoor geen risicobuffer dient te worden aangehouden en dat goud als veilig onderpand wordt erkend.

    Ook erkent het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat goud een bijdrage kan leveren aan het realiseren van een goede dekkingsgraad:

    Ten aanzien van het standpunt van DNB dat de belegging in goud niet geschikt is om de indexambitie van het Pensioenfonds te verwezenlijken, omdat goud geen rechtstreeks verband heeft en geen statistische relatie vertoont met de consumentenprijsindex (CPI), overweegt het College dat het Pensioenfonds daar tegenover heeft gesteld dat de goudprijs wel degelijk compensatie kan bieden voor een verlies aan koopkracht van de euro. Het Pensioenfonds heeft gesteld dat op langere termijn het verband tussen goud en inflatie positief en hoog is. In tijden van inflatie van valuta en van economische onzekerheid kan de prijs van goud stijgen en zo rendement leveren dat bijdraagt aan de verwezenlijking van de indexambitie ter bescherming van de koopkracht van de gepensioneerden. In dit geval heeft de goudbelegging met een rendement van 25% per jaar bijgedragen aan herstel van de dekkingsgraad van 90% eind 2008 naar 105% eind 2010, aldus het Pensioenfonds.

  • DNB: “Hoge inflatie is tijdelijk”

    Volgens de Nederlandsche Bank (DNB) moeten we ons niet al teveel zorgen maken om de hoge inflatie in ons land. De afgelopen tien maanden kwam de inflatie bijna stelselmatig boven de 3% uit, maar dat is volgens de DNB het gevolg van overheidsmaatregelen die de laatste tijd zijn doorgevoerd. Denk bijvoorbeeld aan de extra huurverhoging en de verhoging van het BTW-tarief van 19 naar 21 procent.

    Sinds oktober 2012 is de inflatie in Nederland hoger dan het gemiddelde van het Eurogebied. Daarvoor zaten we jarenlang onder het gemiddelde van alle Eurolanden. De Nederlandsche Bank denkt dat we dit najaar een veel lagere inflatie zullen zien, omdat de verhoging van de BTW dan uit de cijfers valt. De ontwikkeling van de inflatie wordt gemeten als een percentage ten opzichte van dezelfde maand van vorig jaar, waardoor een eenmalige BTW-verhoging een jaar lang doorwerkt in het cijfer. Valt de BTW-verhoging uit de cijfers, dan zakt het inflatiecijfer weer ver onder de 2%. De Nederlandsche Bank rekent op een inflatie van gemiddeld 1,6% in 2014 en 1,5% in 2015.

    ‘Eenmalige maatregelen’

    De centrale bank benadrukt dat de hoge inflatie het gevolg was van eenmalige maatregelen, maar dat valt nog te bezien. Waarschijnlijk zijn er de komende jaren meer lastenverzwaringen nodig om het begrotingstekort onder de drie procent te houden. Een deel van die lastenverzwaringen kan doorwerken in de inflatiecijfers, waardoor we opnieuw boven het Europees gemiddelde uit kunnen komen.

    Deflatoire krachten zijn er natuurlijk ook. Zo daalden de energieprijzen in 2008 en 2009 substantieel door de lagere prijzen van olie en gas en dalende prijzen van importgoederen als elektronica. Daarnaast geeft de crisis op de Nederlandse huizenmarkt een deflatoire druk op de Nederlandse economie. Consumenten houden de hand meer op de knip en lossen naar verhouding meer schuld af. Daardoor daalt de omloopsnelheid van het geld en komen prijzen onder druk te staan.

    Inflatie Nederland versus Eurozone
    Inflatie Nederland versus Eurozone (Bron: Eurostat)
    Opbouw inflatiecijfer Nederland
    Opbouw inflatiecijfer Nederland (Bron: Eurostat)
  • De Nederlandse burger wordt steeds armer

    Ontelbaar veel artikelen zijn er de afgelopen jaren geschreven over de teloorgang van de Amerikaanse middenklasse, de veel bejubelde ruggengraat van de economie van dat land. Sinds jaar en dag zet deze middenklasse financieel kleine stapje terug, ondanks het feit dat de economie van de VS tot enkele jaren terug gemiddeld 3% groeide. Een steeds groter deel van de groeiende economische koek kwam terecht in de zakken van het (internationale) bedrijfsleven en de allerrijksten, de beruchte one percenters!


    Rijk

    Dit type artikelen lokte steevast meewarige reacties over het onrechtvaardige economische systeem in de VS. Vreemd genoeg vroeg niemand zich af hoe de trend in Nederland zou zijn. Volgens de politiek en de opiniemakers was en is Nederland een van de rijkste landen ter wereld en zijn wij, de burgers, de gelukkigste van de wereld. Dat laatste is in ieder geval niet langer waar. Nederland is een land van sombermannen geworden. Trouwens het eerste is al evenmin waar. Dat leert recent onderzoek van de Nederlandsche Bank naar de ontwikkeling van het beschikbare inkomen over de laatste twintig jaar.

    Koopkracht

    De uitkomsten stellen niet gerust. De koopkracht van de gemiddelde Nederlander is in de afgelopen vijftien jaar nauwelijks gestegen, hoewel de economie in die periode flink is gegroeid. Sinds begin jaren negentig is de ontwikkeling van het beschikbare inkomen sterk achtergebleven bij de groei van de totale economie, stelt DNB. Vanuit de economische theorie wordt juist verwacht dat de ontwikkeling van het inkomen min of meer in de pas loopt met de groei van het bruto binnenlands product (bbp), gemeten over een langere periode. Maar het aandeel van het inkomen van huishoudens in het totale bbp is sinds 1992 gedaald van 54 procent naar 45 procent. Was dat aandeel gelijk gebleven, dan hadden huishoudens gezamenlijk ongeveer 60 miljard euro extra te besteden gehad. Anders gezegd, in 2012 had de Nederlandse burger gemiddeld evenveel te besteden als in 1997!

    Winstgevendheid

    Waar is al dat geld gebleven? Vooral bij bedrijven en de overheid, zo stellen de DNB-onderzoekers. Het bedrijfsleven – exclusief de financiële sector – zag zijn aandeel stijgen. Ging in 1987 nog slechts 3 procent van het bbp naar bedrijven, vorig jaar lag dat aandeel al op 10 procent. De winstgevendheid van het bedrijfsleven is flink verbeterd dankzij jaren van loonmatiging, stelt DNB. Daarnaast is geprofiteerd van lagere rentelasten en een lagere winstbelasting, en tegelijkertijd zijn de inkomsten uit buitenlandse deelnemingen toegenomen. De extra inkomsten worden slechts ten dele weer uitgekeerd in de vorm van dividend. Veel blijft in de ondernemingen.

    Overheid

    Ook de overheid legt beslag op een steeds groter deel van de economie. Nu eist de staat een kwart op van het bbp. In 1992 was dat nog 21%. Volgens DNB zit het verschil voornamelijk in uitgaven van de overheid aan onderwijs en zorg. Die stegen van 12,5 procent van het bbp in 1992 naar 17,5 procent vorig jaar. Die groei is vooral te verklaren uit hogere uitgaven aan de zorg, aldus DNB. Daar staat tegenover dat voor zaken als politie, openbaar bestuur en defensie de uitgaven constant zijn gebleven of zelfs gedaald (defensie).

    Lasten

    Niet alleen grijpt de burger naast een steeds groter deel van de koek, maar ook de lasten zijn in de loop van de jaren toegenomen. Zo zijn de pensioenpremies sinds eind jaren negentig flink gestegen. Werd in de periode 1987-1997 gemiddeld 3% van het bbp opzij gelegd voor later, inmiddels is dat opgelopen tot 6%.

    DNB stapt wel heel gemakkelijk over deze terugval in beschikbaar inkomen heen. De Bank stelt, dat zowel voor de pensioenen als de collectieve uitgaven van de staat geldt dat deze weer ten goede komen aan iedereen. De burger mag immers rekenen op een mooi pensioen en goede zorg op zijn oude dag. Maar is dat wel zo?

    De afgelopen jaren hebben geleerd, dat het pensioen allerminst waardevast is. Jaar in, jaar uit gaat de zogeheten indexering niet door. Dat betekent elke keer opnieuw minder beschikbaar inkomen voor de pensioengenieter. Tegelijkertijd propageert de overheid een grotere zelfredzaamheid van de Nederlandse burger. Zodoende kunnen de kosten van de gezondheidszorg dalen. In feite gaat het om een enorme verschraling van de zorg. Voor meer premie en hogere belastingen krijgt u minder! Ook in Nederland is de burger de klos!

    Cor Wijtvliet

    Bron:

    De Nederlandsche Bank, Minder geld in de huishoudportemonnee. DNB Bulletin, juli 2013

    >> Wilt u de dagelijkse column van Cor Wijtvliet zonder een dag vertraging ontvangen? Klik hier om u aan te melden voor de gratis Wijtvliets Investment Insider nieuwsbrief! <<

  • DNB verwacht pas in 2015 herstel op de woningmarkt

    De DNB spreekt in haar rapport Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten van het jaar van de ‘zure appel’. De huizenprijzen dalen, de economie krimpt en het vrij besteedbare inkomen van consumenten gaat omlaag. Huishoudens hebben dit jaar in toenemende mate hun spaartegoeden aangesproken om het oude bestedingsniveau te kunnen handhaven.

    Schulden aflossen

    Door de dalende huizenprijzen zijn starters terughoudend om een huis te kopen, zo schrijft de Nederlandsche Bank. Daardoor groeit de totale hypotheekschuld niet meer. Sterker nog, huishoudens zijn door de lage spaarrente meer gaan aflossen. Het gevolg daarvan is dat de loan-to-income ratio in 2015 weer terug zijn komen op het niveau van 2009. Het blijft echter ‘water naar de zee dragen’, want de afgeloste miljarden vallen in het niet bij de tientallen miljarden aan vermogensverliezen die voortkomen uit de dalende huizenprijzen. De DNB schat de overwaarde op woningen in 2015 ongeveer €300 miljard lager in dan voor de crisis.

    Door de dalende huizenprijzen en het lage aantal transacties is men ook minder bereid te investeren in het eigen huis. De DNB schrijft dat de investeringen in woningen dit jaar 10% lager uit zullen vallen dan in 2012. De bedragen die men vandaag de dag steekt in onderhoud en verbouwingen ligt op 65% van het niveau van voor de crisis.

    Hypotheekrente

    Een lichtpuntje voor huizenbezitters is dat de hypotheekrente blijft dalen. Daarmee zakken na verloop van tijd de maandlasten. De rente ligt in Nederland overigens een stuk hoger dan in Belgie en Duitsland, wat voor een belangrijk deel toegeschreven kan worden aan de beperkte concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt. Zembla maakte daar vorig jaar een uitzending van.

    Huizenprijzen dalen, aantal transacties is bijna gehalveerd (Bron: DNB)

  • DNB: Groei Nederlandse hypotheekschuld steeds langzamer

    Het persbericht en de bijgevoegde grafiek laat er geen enkele twijfel over bestaan: de groei van de Nederlandse hypotheekschuld stagneert, en daarmee ook de motor achter de stijgende huizenprijzen. Was de groei van de hypotheekschuld in 2010 nog bijna 2,5%, de afgelopen maand was die groei teruggevallen tot minder dan 1%. In november werd de totaal uitstaande hypotheekschuld verkleind, voor het eerst sinds het bijhouden van deze statistieken (sinds 2003).

    In december groeide de hypotheekschuld weer, maar die impuls werd vooamelijk gedreven door huishoudens die nog onder de oude regels een hypotheek wilden afsluiten. Met ingang van 2013 moeten huishoudens die een hypotheek afsluiten ook daadwerkelijk gaan aflossen, waardoor de maandlasten voor dezelfde hoofdsom nu veel hoger uitvallen dan in 2012. Doordat de vraag zich sterk concentreerde in de laatste maand van 2012 zou het me niets verbazen als we in januari opnieuw een netto krimp van de totale hypotheekportefeuille waarnemen.

    Groei hypotheekschuld gehalveerd

    In november en december groeide de hypotheekschuld in Nederland op jaarbasis met ongeveer 1,5%, een halvering ten opzichte van diezelfde periode een jaar eerder. Ook de Nederlandsche Bank merkt op dat de terugloop in de groei van hypothecaire kredieten veroorzaakt wordt door de dalende vraag naar nieuwe hypotheken, de aangescherpte regels bij banken en de algehele economische ontwikkelingen. DNB schrijft dat de banken "door de toegenomen aandacht voor naleving van de regelgeving omtrent kredietverstrekking" terughoudender zijn geworden met het verstrekken van nieuwe hypotheekleningen. In december 2012 was de totale hypotheekportefeuille in Nederland ongeveer €8 miljard groter dan diezelfde maand in 2011 (omgerekend is dat 1,5%). Medio 2011 - toen er nog geen sprake was van een afnemende groei van de hypotheekschulden - bedroeg de jaarlijkse toename van de totale hypotheekschuld nog €17 miljard (+3,5%).

    Deflatie

    Het langzaam maar zeker dichtdraaien van de kredietkraan begint op verschillende plekken zeer te doen in de Nederlandse economie. Niet alleen staan de huizenprijzen onder druk (en daarmee het 'vermogen' van veel Nederlandse huishoudens), ook wordt er veel minder geld uitgeven aan verbouwingen, onderhoud en interieur. Daar hebben bijvoorbeeld bouwbedrijven en meubelwinkels veel last van. Door de kredietgroei draaiden deze sectoren jarenlang op volle toeren, maar door het opdrogen van de stroom aan nieuwe kredieten is ook de vraag naar de producten en diensten van deze bedrijven sterk achteruit gegaan. Ontwikkeling hypotheekschuld Nederland vanaf 2010

    Ontwikkeling hypotheekschuld Nederland vanaf 2010 (Bron: DNB)

  • DNB: ‘Eurobonds als sluitstuk van de EMU’

    Op de website van De Nederlandsche Bank (DNB) een uitgebreide toelichting op de mogelijke introductie van eurobonds die een einde moeten maken aan de financiële onzekerheden in Europa. DNB stelt één keiharde voorwaarde: een reductie van de publieke schuldenlast tot onder de 60%. Het is een voorwaarde die in de praktijk onmogelijk is.

    Via de website van De Nederlandsche Bank:

    Onder strikte voorwaarden kan de introductie van eurobonds op termijn de stabiliteit van de EMU vergroten. Met eurobonds mondt een liquiditeitsprobleem in een euroland niet meer onnodig uit in een solvabiliteitsprobleem. Bovendien werpen ze een dam op tegen besmettingsgevaar.

    DNB begint haar toelichting ‘Eurobonds als sluitstuk van de EMU’ met de suggestie dat een liquiditeitsprobleem dreigt uit te monden in een solvabiliteitsprobleem. Maar is die suggestie wel terecht? Een liquiditeitsprobleem betekent dat er een tijdelijk een probleem is om de rekeningen te kunnen blijven betalen. Dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat een partij ook failliet is, maar niet aan de middelen kan komen om haar verplichtingen te betalen. Een solvabiliteitsprobleem betekent dat de schulden niet kunnen worden afgelost en dat een partij technisch failliet is. Een solvabiliteitsprobleem en een liquiditeitsprobleem verschillen in aard, maar delen overeenkomsten: de rekeningen kunnen niet worden betaald.

    Geheel in lijn met de bankencrisis van 2008 waarbij banken ook zogenaamd getroffen werden door een ‘liquiditeitscrisis’ en “tijdelijk geen financiering konden krijgen”, wordt dat wederom gesteld en nu met betrekking tot Europese overheden. In 2008 wantrouwde banken elkaar omdat zij grote afschrijvingen bij elkaar vreesden (met faillissementen als gevolg). Hierdoor droogde de interbancaire leenmarkt op en daarmee was er inderdaad sprake van een accuut liquiditeitsprobleem. Tegelijkertijd was er sprake van een solvabiliteitsprobleem. Maar door de wijze van ingrijpen door centrale banken en overheden werd dit verhult. Zij haalden alle conventionele en onconventionele middelen uit de kast om een systeemimplosie te voorkomen. Maar veel banken waren in 2008 insolvabel en omdat het hen werd toegestaan om boekhoudkundig verliezen te verhullen wordt de insolvabiliteit van Europese banken verhuld. In 2011 zijn zij nog steeds insolvabel. Immers, Europese banken moeten niet voor niets herkapitaliseren en dat moeten zij om afschrijvingen op verkeerde beleggingen en slechte (hypotheek)leningen te kunnen vangen. De verplichte herkapitalisatie is een manier om de toekomstige verliezen voor belastingbetalers te beperken.

    De suggestie dat Europese landen slechts een tijdelijk liquiditeitsprobleem hebben is complete larie. Het is een verkeerde voorstelling van zaken want het probleem van Europese overheden is dat zij een onhoudbaar fiscaal beleid hebben gevoerd en momenteel ondervinden dat zij geld moeten lenen om alle rekeningen te kunnen betalen. Landen moeten hun best doen om te voorkomen dat zij failliet gaan. Dat is voor Griekenland te laat want zij kan zeker haar schulden niet af betalen. Ierland en Portugal zouden nog onder het liquiditeitsprobleem geschoven kunnen worden, ware het niet dat de totale schuldenlast in beide landen eveneens een meervoud is van hun nationale economie.

    Zo is Ierland ten onder gegaan door de nationalisatie van Ierse banken die met een extreme hefboom een Ierse huizenmarktzeepbel mogelijk maakte. De Ierse banken hadden een gezamelijk balanstotaal dat acht keer de Ierse economie overtrof (zie afbeelding uit 2010)! Ierse banken waren extreem gehefboomde hedgefunds geworden die veel te veel financiële risico’s namen en zichzelf hebben opgeblazen. Ierland werd gedwongen om haar banken te nationaliseren om te voorkomen dat banken elders in Europa zouden omvallen. Die hadden Ierse banken aan miljarden van leningen voorzien. Ierland kreeg voor deze bailout miljarden aan leningen van Europa. Het gevolg was dat de staatsschuld omhoog schoot: van 24,9% van het BBP in 2007 naar 94% in 2010 (zie: Eurostat).

    Bron: Forbes

    Voor Portugal geldt iets soortgelijks, maar in Portugal zijn het de extreem hoge private en publieke schulden (die bovendien grotendeels exte gefinancierd zijn). De Portugese publieke schulden zijn met bijna 100% erg hoog. Maar Portugal kamt met een bijkomstig probleem en dat is dat de totale schuldenlast op 360% van het Portugese BBP ligt; een stuk hoger dan die van Griekenland. Datzelfde geldt ook voor Spanje met 366% (in 2009); zie de onderstaande grafiek.

    Een liquiditeitsprobleem is verkeerde voorstelling van zaken; Europa heeft een probleem met de solvabiliteit. Hoe DNB ook het invoeren van eurobonds brengt, men kan onmogelijk doen alsof het hier om een liquiditeitsprobleem gaat. Die suggestie is misleidend.

    DNB wil met dit schrijven anders doen geloven en is in de intellectuele boekenkast proletarisch gaan winkelen:

    De belangrijkste voorwaarde voor de invoering van eurobonds is een bewezen versterking van de begrotingsdiscipline, waarbij de staatsschuld in alle eurolanden eerst tot onder de 60% bbp moet zijn gedaald. Eurobonds zijn dan ook niet geschikt als crisisinstrument. Wel kan een geloofwaardig stappenplan voor de versterking van de begrotingsdiscipline met als sluitstuk invoering van eurobonds een dempend effect hebben op de huidige onrust.

    Eurobonds kunnen volgens DNB een dempend effect op de huidige onrust hebben, althans mits er wordt voldaan aan een geloofwaardig stappenplan. Op welke manier de financiële risico’s in het bankwezen en de risico’s bij overheden teruggebracht kunnen worden, wordt echter niet duidelijk. Daar is een reden voor, want er bestaat namelijk geen manier. Enkel een geloofwaardig plan dat in een complete herziening van de monetaire en financiële kaders (lees: juridische hervormingen van het eigendomsrecht) voorziet, zou dat kunnen. Dat betekent herstructureren. Het dempende effect waarvan DNB spreekt is eigenlijk niets anders dan een manier om de problemen van insolvabiliteit Europees vooruit te schuiven, zij het – met bepaalde hervormingen – een tempo lager.

    DNB vervolgt haar betoog met een korte uitleg van eurobonds:

    Onder eurobonds wordt hier verstaan centraal uitgegeven gemeenschappelijk gegarandeerde obligaties ter financiering van alle staatsschuld van de eurolanden. In die vorm kunnen eurobonds onder strikte voorwaarden de stabiliteit van de EMU versterken. Voorop staat dat een stabiele EMU ondenkbaar is zonder sterkere en meer afdwingbare waarborgen voor gezonde nationale overheidsfinanciën, inclusief de juiste prikkels voor het vergroten van het structurele groeivermogen en het tegengaan van macro-economische onevenwichtigheden. Ook wanneer daar aan voldaan is blijft het echter mogelijk dat onverwacht grote schokken in individuele landen tot marktonrust over de budgettaire gezondheid leiden. Regels kunnen immers nooit van tevoren alle problemen voorzien. Dit keer waren het de opbouw van onevenwichtigheden en een financiële crisis, maar een volgende keer is het wellicht een natuurramp waardoor één of meerdere eurolanden hun overheidsfinanciën onverwacht scherp zien verslechteren. Onrust over de budgettaire gezondheid van een land kan vervolgens een vicieuze cirkel in gang zetten, waarbij hogere rentes leiden tot een verslechtering van de budgettaire situatie, die weer tot hogere rentes leidt. Op die manier kan elk land uiteindelijk insolvabel worden, zelfs als de initiële verslechtering daar op zichzelf geen aanleiding toe gaf. In vergelijking met landen met een eigen munt hebben eurolanden minder beleidsinstrumenten om deze vicieuze cirkel zelfstandig te doorbreken. Ze hebben geen eigen monetair beleid en wisselkoers, zodat renteverlagingen en devaluaties geen (tijdelijke) verlichting kunnen bieden. Omdat marktpartijen weten dat alle eurolanden in dit opzicht kwetsbaar zijn, kan financiële onrust in één land snel overslaan naar andere (probleem)landen. Dit besmettingsrisico wordt verder versterkt door de vergaande verwevenheid van de financiële sector in de EMU.

    Het besmettingsgevaar dat volgens DNB het gevolg is van een tijdelijke liquiditeitsproblemen – iets dat door middel van het Europese noodfonds EFSF wordt opgevangen en wel door middel van miljarden aan leningen – is het gevolg van insolvabiliteit. Het gevolg en de oorzaak worden omgedraaid. De noodleningen zijn slechts een manier om een onvermijdelijke herstructurering dan wel geldpersfinanciering, uit te stellen. Hierbij geldt deze noodleningen in het geval dat zij niet terugbetaald worden, er eenzelfde lot dreigt voor de landen die via het EFSF deze leningen garanderen. Met andere woorden, het opvangen van dit zogenaamde liquiditeitsprobleem met de miljarden van het Europese noodfonds leidt tot het tegenovergestelde van hetgeen moet worden voorkomen: het verspreiden van een solvabiliteitsprobleem. Het EFSF vergroot het probleem.

    Het besmettingsgevaar is het gevolg van een volslagen onhoudbaar uitgavenpatroon van Europese overheden. De begrotingstekorten zijn structureel en de overheidsuitgaven als onderdeel van het BBP bedragen in Europa meer dan de helft (zie: Eurostat)! Wanneer overheden bezuinigen, dan krimpen de economieën en zodra een economie krimpt dan betekent het dat de schuldenlast zwaarder weegt en als gevolg hiervan nemen de problemen toe. Bovendien komt daar in Europa nog eens bij dat de pensioenen in vrijwel overal ongedekt zijn en uit de belastingpot moeten komen. Met andere woorden, binnenkort zijn we allemaal Grieken. Daar veranderen eurobonds op geen enkele wijze iets aan.

    Het gebruik van een mogelijke natuurramp is even zo goed misplaatst en misleidend. Dergelijke risico’s kunnen allereerst en grotendeels privaat opgevangen worden zoals dat nu ook het geval is. Daaaast kunnen dergelijke risico’s – indien het publieke belang daarbij gebaat is en het publiek bereid is om dit met belastinggeld te financieren – dan is er geen noodzaak tot publieke schulden. De macro-economische onevenwichtigheden zijn in tegenstelling tot natuurrampen het gevolg van het huidige financiële stelsel.

    Op dit moment wordt er voor gekozen deze problemen te bestrijden door via een Europees noodfonds liquiditeitssteun te verlenen. Door voorwaarden aan deze steun te verbinden kan worden afgedwongen dat landen die steun krijgen ook hervormen. Dit is nodig, omdat de huidige opzet van de eurozone niet in voldoende mogelijkheden voorziet om dit op andere manieren af te dwingen. Tegelijkertijd brengt deze aanpak ook onrust met zich mee. Periodiek rijst nu immers de vraag of aan de voorwaarden voor uitbetaling van een volgend deel van de lening is voldaan. Daaaast biedt een noodfonds een minder fundamentele oplossing voor het besmettingsgevaar dan eurobonds. Met een noodfonds wordt pas ingegrepen als de vicieuze cirkel al in gang is gezet, waarbij het besmettingsrisico niet volledig wordt weggenomen. Op termijn kan de introductie van eurobonds daarom een betere oplossing bieden voor de eerder beschreven instabiliteit van de eurozone dan de aanwezigheid van een noodfonds. Hiervoor moet echter wel aan een aantal strikte voorwaarden zijn voldaan.

    Met name een bewezen borging van de nationale begrotingsdiscipline is van groot belang. Als gevolg van de wederzijdse garanties en de afwezigheid van marktdiscipline verminderen eurobonds op zichzelf de prikkels voor gezond nationaal begrotingsbeleid. De huidige budgettaire problemen laten zien dat de prikkels voor gezond beleid bovendien ook in de afgelopen jaren al niet voldoende waren. Voordat eurobonds kunnen worden ingevoerd moet nationale begrotingsdiscipline dan ook aantoonbaar zijn gewaarborgd. De schuldquote moet minimaal tot de in het Europese Verdrag gestelde grens van 60% bbp zijn gedaald. Dit zorgt ervoor dat ook bij een forse verslechtering van de budgettaire situatie de kans dat de wederzijdse garanties moeten worden ingeroepen klein is. Ook draagt een lage schuld er aan bij dat in het geval dat de garanties toch zouden moeten worden ingeroepen het geloofwaardig is dat de overige landen dit kunnen dragen. Deze lagere schuldquote kan alleen worden bereikt en vastgehouden met onafhankelijke handhaving van de Europese begrotingsregels en verankering van deze regels in nationale wetten. Een onafhankelijke Europese autoriteit die in toenemende mate in kan grijpen in het budgettaire beleid van landen die de afspraken schenden is in dit opzicht essentieel. Hierin zou ook aandacht moeten zijn voor de opbouw van macro-economische onevenwichtigheden en het structurele groeivermogen van de eurolanden.

    Het is altijd wonderlijk waar bepaalde getallen vandaan komen. In dit geval gaat het om de ‘magische’ 60% publieke schuldquote. Waar komt die toch vandaan? Waarom ligt die niet 40% of 20%? Fundamenteler is de vraag waarom die niet 0% ligt? Is het niet zo dat publieke schulden het mogelijk maken dat politici meer kunnen uitgeven dan u eigenlijk wilt financieren?

    De geschiedenis heeft aangetoond dat zodra overheden dermate in de schulden zitten, zij die schulden niet aflossen. Ofwel door een herstructurering en afstempeling, dan wel door middel van de geldpers en inflatie. Dat stelde Adam Smith reeds in zijn tijd (exacte quote). De enige manier om te voorkomen dat overheden in de problemen komen is door hen grondwettelijk te verbieden om überhaupt schulden te maken. Want 10% wordt 20% en 60% wordt 85,6% zoals het Europese gemiddelde nu is. Het betekent dat het toestaan van publieke schulden een hellend vlak is en uiteindelijk leidt tot de historische conclusie zoals Adam Smith die conclusie in de 18e eeuw trok. Een grondwettelijk verbod op publieke schulden zou de politiek te allen tijde dwingen om toestemming te vragen om de uitgaven te vergroten en dat is een verzoek om belastingen te verhogen. Een eis tot een fiscaal 0-beleid waarbij uitgaven in balans zijn met inkomsten is de enige garantie die kan voorkomen dat overheden ooit failleren.

    DNB vervolgt met haar reflectie van eurobonds met een aanbeveling dat als er eurobonds komen, nationale schulduitgifte te verbieden. Brussel moet de hoogte van de uitgaven gaan dicteren. Maar of Brussel gedicteerd kan worden door de Europese belastingbetaler is voor DNB geen issue; dat is voor de politiek:

    Om de naleving van de begrotingsregels daadwerkelijk afdwingbaar te maken moet er tegelijkertijd met de introductie van eurobonds een (Europees en nationaal) wettelijk verbod komen op nationale schulduitgifte door eurolanden. De onafhankelijke autoriteit krijgt zo volledige controle over de schulduitgifte van een land, zodat de financiering van een notoire zondaar als ultieme sanctie kan worden begrensd. Met eurobonds is deze sanctie veel geloofwaardiger op te leggen dan nu, omdat i) landen alleen via de autoriteit toegang hebben tot financiering en ii) de (her)financiering van de bestaande schuld niet ter discussie staat. Het opgeven van de mogelijkheid tot nationale schulduitgifte lijkt een groot offer, maar in de praktijk zal het voor een land dat al zijn staatsschuld met eurobonds heeft gefinancierd toch al kostbaar zijn zelfstandig extra financiering te zoeken. De markt hiervoor is dan immers zeer illiquide. Bovendien laat een land door toegang tot de markt te zoeken blijken dat het zijn zaakjes niet op orde heeft, wat bij beleggers tot wantrouwen zou moeten leiden. Ten slotte blijkt uit de huidige crisis dat landen hoe dan ook hun markttoegang verliezen wanneer het mis gaat. Een volledig verbod dient dus slechts als extra slot op de deur.

    De moeizame toegang tot kapitaalmarkten wordt benadrukt, maar de introductie van de euro heeft aangetoond dat financiële markten ten tijde van economische groei – aangedreven door een excessieve geld- en kredietexpansie – risicozoekend zijn en in hun concurrentiestrijd voor hoge rentemarges de rentelasten van landen met een slecht fiscaal beleid toch toegang hebben tot grote kredieten tegen lage(re) rentes.

    Een complicatie is wel dat als een land als gevolg van het overtreden van de afspraken geen toegang tot nieuwe financiering krijgt, het gedurende die tijd ook geen steun kan verlenen aan systeemrelevante banken mocht dat nodig zijn. Dit kan het vertrouwen van de markt in het nationale bankwezen ondermijnen, waarmee dit bankwezen in financieringsproblemen kan komen. Om de eurobond-financiering als ultieme sanctie geloofwaardig te kunnen stopzetten, is een belangrijke voorwaarde dat er een Europees bankenvangnet (inclusief een Europees depositogarantiestelsel) wordt opgericht, wat ook Europees bancair toezicht vereist. Dit is overigens onderdeel van de visie van de Nederlandse regering op de toekomst van de EMU.
    Wanneer aan al deze randvoorwaarden is voldaan, is een potentieel voordeel van eurobonds dat ze de financieringskosten voor alle eurolanden verlagen.

    De voorwaarde van een maximale schuldquote voor overheden lijken een oplossing te zijn om problemen zoals nu te voorkomen. Wanneer de Spaanse situatie bekeken wordt, dan levert dat een heel ander beeld op. De Spaanse staatsschuld is geen reden tot “zorg”; die ligt nog steeds op een bescheiden niveau van 61% (2010). De Spaanse banken – met name de caja’s – zitten op een gigantische hypotheekportefeuille waarvan de onderliggende waarde is geïmplodeerd. Immers, de Spaanse huizenmarktzeepbel is uiteen gespat. Bovendien zitten de lokale overheden gigantisch in de problemen doordat zij inkomsten uit de caja’s waarvan zij veelal aandeelhouder van zijn mis, en hebben te kampen met afnemende inkomsten omdat de economie in het slop zit. Met een werkloosheid van boven de 20% en een jeugdwerkloosheid van bijna 50% en een insolvabel Spaans bankwezen is de Spaanse onzekerheid verklaart.

    Er ontstaat immers een veel grotere markt, waardoor de liquiditeitspremie met name voor kleinere landen omlaag gaat. De combinatie van bewezen nationale begrotingsdiscipline, lage schuldniveaus en wederzijdse garanties kan van eurobonds bovendien een zeer veilige belegging maken, wat de rente verder kan drukken. Hierdoor hoeven ook de financieringskosten van de huidige sterke landen niet toe te nemen, zodat een “transferunie” wordt voorkomen.

    Het is praktisch gezien niet mogelijk om op korte termijn aan al deze randvoorwaarden te voldoen. Eurobonds zijn hiermee alleen nuttig als sluitstuk van de EMU en niet als crisisinstrument. Wel kan een geloofwaardig uitzicht op strikte begrotingsdiscipline met als sluitstuk eurobonds een commitment signaleren van Europese regeringsleiders aan een stabiele EMU, wat kan bijdragen aan het verminderen van de huidige onrust. Hiervoor kan net als bij de oprichting van de EMU een stappenplan nuttig zijn, waarin voorafgaand aan de introductie van eurobonds eerst de noodzakelijke randvoorwaarden worden ingevuld.

  • De Nederlandsche Bank beantwoordt tien vragen over de Nederlandse goudreserve

    De Nederlandsche Bank beantwoordt tien vragen over de Nederlandse goudreserve

    Ewout Irrgang van de SP kwam onlangs op het idee om de minister van Financiën wat vragen te stellen over de Nederlandse goudvoorraad. Dit verzoek werd gehonoreerd, want eerder deze week gaf de minister schriftelijk antwoord op de tien gestelde vragen. De minister nam daarvoor contact op met de Nederlandsche Bank, die ‘ons’ goud in beheer hebben. De volgende antwoorden werden gegeven door de Jan Kees de Jager:

    1. Heeft De Nederlandsche Bank (vanaf nu afgekort tot DNB) een gedeelte van haar goudvoorraad uitgeleend? Zo ja, hoeveel en aan wie?

    ”Nee, DNB heeft me verteld dat ze sinds 2008 geen goud meer uitlenen.”

    2. Waarom staan ‘goud’ en ‘goudvorderingen’ samengevoegd als één positie op het jaarlijkse rapport van de DNB uit 2010? Waarom zijn deze onderdelen niet van elkaar gescheiden?

    ”DNB volgt de Europese regels die door het Europese systeem van centrale banken, die afspraken hebben gemaakt over hoe de goudvoorraad gewaardeerd moet worden en hoe deze gerapporteerd moeten worden. De post ‘goud en goudvorderingen’ slaan op het fysieke goud dat in de kluis ligt.”

    3. Kan de DNB en overzicht geven van al het goud dat is uitgeleend in de afgelopen jaren?

    ”In de afgelopen jaren is er geen goud uitgeleend.”

    4. Waar ligt het Nederlandse goud opgeslagen? Indien meerdere locaties, hoeveel op elke locatie?

    ”De DNB voert een beleid om de goudvoorraad te spreiden. Zo ligt er goud opgeslagen in New York, Ottawa, London en Amsterdam.” (DNB maakt niet duidelijk hoeveel er op elke locatie ligt)

    5. Wat was de reden voor de DNB voor het verkopen van een gedeelte van ons goud in het verleden (toen de goudprijs nog heel laag stond heeft Nout Wellink een substantieel deel van de voorraad verkocht)? Zijn opslagkosten een reden om te verkopen? Hoeveel kost het opslaan van het goud?

    ”Door goud te verkopen heeft DNB haar goudpositie afgestemd op die van andere landen die ook een grote goudvoorraad aanhouden. Opslagkosten speelden geen rol, omdat die relatief gezien vrij laag zijn. De totale opslagkosten die DNB heeft aan de verschillende locaties waar ons goud opgeslagen ligt zijn in de orde van grootte van een paar honderdduizend euro. De opslagkosten verschillen per locatie.”

    6. Kunt u bevestigen dat de DNB sinds 1991 ongeveer 1100 ton van de totale voorraad van 1700 ton (ongeveer 2/3 deel) heeft verkocht?

    ”Sinds 1991 is er inderdaad voor 1100 ton aan goud verkocht. De DNB kwam destijds tot de conclusie dat het teveel goud in bezit had ten opzichte van de centrale banken in andere landen (welke landen er bedoeld worden blijft onduidelijk) en dat de voorraad weer afgestemd (lees: verkleind) moest worden op die van de ‘andere belangrijke landen’ die een goudvoorraad hebben. De opbrengsten van de goudverkoop zijn geïnvesteerd in financiële activa die inkomsten uit rente bieden. Vergeleken met de ontwikkeling van de goudprijs, die sinds 2001 aan een sterke opmars is begonnen, heeft DNB in totaal ongeveer 30 miljard aan waarde misgelopen door het goud in te ruilen voor andere financiële activa. Daar gaat nog wel een bedrag van af dat uit rente is binnengekomen, rendement dat je met fysiek goud niet hebt. Dat de DNB rendement heeft misgelopen door goud tegen een zeer lage prijs te verkopen komt volgens DNB door de sterke volatiliteit in de goudprijs (lees: sterk gestegen goudprijs).”

    7. Hoeveel van de Nederlandse staatsschuld is in de afgelopen 20 jaar afgelost met de opbrengsten uit de goudverkoop? Is de DNB van mening dat de duurzaamheid van de staatsschuld wordt verbeterd door tegelijkertijd goud te verkopen en schuld af te lossen?

    ”Het goud is een bezitting van de DNB. De opbrengsten uit verkoop van goud worden weer opnieuw geinvesteerd in andere financiele activa en worden dus niet gebruikt om de staatsschuld te verlagen. Het rendement dat DNB haalt op haar bezittingen vloeit terug naar de staatskas in de vorm van dividend.”

    8. Wat is naar uw mening de functie van het hebben van een goudvoorraad?

    ”DNB’s goudpositie functioneert als de ultieme reserve en dient als anker ten tijde van financiële crises. Daaaast biedt goud een vorm van diversificatie voor de totale bezittingen van de bank.”

    9. Hoe groot is de omvang van de markt voor fysiek goud en voor de markt van goudderivaten en hoe verhouden deze zich tot elkaar? Wat zijn de mogelijke consequenties van de huidige verhouding tussen fysiek goud en ‘papieren’ goud?

    ”De afmeting van de fysiek goudmarkt en die van de derivatenmarkt zijn niet eenvoudig met elkaar te vergelijken vanwege verschillende methodes om het te meten. Voor de handel in fysiek goud wordt de totale omzet op de grootste markt (Londen) bijgehouden, die was volgens de LBMA $136 miljard in de tweede helft van 2010. Voor de derivatenmarkt is de onderliggende waarde van de contracten (swaps, futures en opties) van belang. Deze hadden in de tweede helft van 2010 volgens de Bank of Inteational Settlements een totale omvang van $396 miljard. In het algemeen kun je stellen dat de derivatenmarkt in goud bijdraagt aan efficiënte prijzen.”

    10. Kunt u bevestigen dat een aantal landen de laatste tijd haar voorraad van fysiek goud heeft vergroot? Kunt u deze ontwikkeling verklaren?

    ”De kopers van goud zijn vooral de ontwikkelende landen die een sterke groei hebben gezien in hun reserves. Deze landen hebben vaak een zeer kleine positie en goud en willen deze uitbreiden. In de afgelopen tien jaar hebben verschillende landen ook goud verkocht, zoals Spanje, Zwitserland, Groot-Britannië en Frankrijk).”

    Echt veel wijzer zijn we er dus niet van geworden, maar het is goed om van de Nederlandsche Bank te horen dat goud ”de ultieme reserve is en een anker in tijden van financiele crisis”. Dat kunnen we, gezien het verleden, zowel op het niveau van landen als op het niveau van het individu beamen. Bekijk ook onderstaande video over Wellink tussen ‘onze’ goudstaven, een voorraad die officieel 615,5 ton groot is. Daarmee staat ons land wereldwijd op de elfde plek wat betreft de absolute omvang van de goudreserve.

    Wellink voelt zich thuis tussen de goudstaven

    De Nederlandsche Bank

  • Pensioenfonds moet goud verkopen

    Het Financieele Dagblad berichtte vanochtend dat De Nederlandsche Bank (DNB) het pensioenfonds voor glasfabrieken wil dwingen om 1400 kg goud te verkopen. Het pensioenfonds voor de glasfabrieken (SPVG) heeft momenteel 13% van haar totale beleggingen in goud belegd. DNB eist dat het pensioenfonds dit belang naar 3% van de totale beleggingen verlaagt.

    DNB is van mening dat de hoge concentratie van goud in de beleggingsportefeuille niet voldoet aan de voorzichtigheid die bij een pensioenfonds geboden is. DNB is van mening dat de hoge concentratie goud in de beleggingen het fonds afhankelijk maakt van de prijsontwikkeling van één grondstof en voegt hier aan toe dat goud onderhevig is aan grote prijsvolatiliteit. Het pensioenfonds verdedigde zich door te stellen dat goud niet als grondstof maar als ruilmiddel gezien moet worden.

    Pensioenfonds moet goud verkopen

    DNB legde het fonds een ‘aanwijzing’ op dat in het kort inhoudt dat het fonds op korte termijn op aangewezen punten een gedragslijn moet volgen. Het pensioenfonds ging hier tegen in beroep maar dit werd woensdag door de rechter opgeschort, zodat het goud nu binnen twee maanden verkocht moet worden. Bestuurder Rob Daamen overweegt een bodemprocedure te starten ‘maar die kan niet verhinderen dat we ons belang naar 3% moeten terugbrengen’. Volgens Damen kan er per direct verkocht worden, zonder enige vorm van koersdruk.

    Duidelijk is dat zowel DNB als de rechter in kwestie goud niet zien als meer dan zo maar een grondstof. Met verbazing nemen wij kennis van de aanwijzing van DNB en de uitspraak van de voorzieningenrechter. Wij zijn van mening dat het pensioenfonds SPVG gelijk heeft dat het goud als een ruilmiddel bestempelt.